Er was alleen maar kleur: van zo dichtbij drong kleur door
de matgrijze glans: in het midden een stip, dof als blauwzwarte olie, dan een
kring van blauw zo licht dat het bijna wit leek en dat eruitzag als glas
versplinterd in duizend zwak schitterende scherfjes, versplinterd en oneindig
oud en geduldig, dan een ring donkerblauw, zo fijn en scherp dat geen
etsnaald die had kunnen trekken, dan een
klonterig geel vol minuscule kronkellijntjes van bloed, dan een binnenstebuiten
gekruld reepje roodbruin en korte zwarte wimpers.
James Agee, Een
sterfgeval in de familie, 154