vrijdag 15 maart 2013

De Toverberg 18


Mijnheer Peeperkorn (besluit)

<796> Er wordt besloten tot een uitstap naar de waterval. <797> De toestand van Pieter Peeperkorn heeft de frequentie van de gemeenschappelijke activiteiten (van het door hem aangevoerde zevental) danig gereduceerd. <798> Ferge en Wehsal gaan mee, Hans Castorp komt in de andere landauer te zitten dan deze waarin Clawdia Chauchat met haar gemaal plaatsneemt. Dat levert hem haar smalende glimlachje op. <799> Hetgeen ook ‘de rampzalige figuur’ Wehsal niet ontgaat. Er ontspint zich tussen hem en Hans Castorp een onverkwikkelijk gesprek <800> waarin Wehsal bekent ‘(v)erschrikkelijk’ verliefd op Clawdia Chauchat te zijn. Hij heeft het over de ‘godverlaten vicieuze cirkel’ van het verlangen en wijdt enkele waardevolle beschouwingen aan de vleselijke liefde: ‘dat het vlees zozeer het vlees begeert, louter omdat het geen eigen vlees is, maar de ziel van een ander toebehoort – hoe eigenaardig en, welbeschouwd, hoe pretentieloos toch ook weer’. En: <801> ‘de liefde voor het gezicht is liefde voor de ziel’. Maar Wehsal beseft dat hij voor haar ziel, en haar bezielde lichaam, niet bestaat. <802> Hans Castorp draagt Wehsal op er nu maar verder het zwijgen toe te doen. Ja, hij heeft het recht zijn nood te klagen, maar neen, ‘er zijn rechten (…) waarvan men onder bepaalde omstandigheden zo verstandig is geen gebruik te maken’. <803> Settembrini komt in de landauer van Hans Castorp en Wehsal plaatsnemen. <804> Het gezelschap wandelt door een onheilspellend bos naar de waterval. <805> Er hangt een sfeer van dreiging. <806> Peeperkorn eist dat er in het gedruis van de waterval wordt gepicknickt. Hoewel niemand hem kan verstaan, begint hij een speech af te steken. <807> Iedereen neemt een houding aan van luisteren en is volgzaam. <808> Midden in de daaropvolgende nacht wordt Hans Castorp naar de vertrekken van Peeperkorn ontboden. <809> De Hollandse kolos is dood. <810> Hij heeft zelfmoord gepleegd met behulp van ‘een mechanische kopie van de bijtattributen van de brilslang’. <811> Dat Peeperkorn wel iets van gif afwist, was al voorbereid in de uitweiding over de kinine (749). <812> Hans Castorp bekent Clawdia Chauchat dat Peeperkorn het niet kon verkroppen dat hij, Hans Castorp, en Clawdia Chauchat ‘iets’ hadden gehad. Hij mag haar dit keer wel op het voorhoofd kussen.

De grote stompzinnigheid

‘Op een gegeven moment eindigt zelfs dit verhaal.’ <813> Behrens stelt Hans Castorp diens terugkeer naar het laagland in het verschiet. De toestand van zijn longen is verbeterd en toch heeft hij nog koorts: hoe kan dat nu? <814> Er moet een andere oorzaak zijn; Behrens denkt aan coccen. En als dat zo is, kan Hans Castorp vrij snel genezen zijn. <815> Hans Castorp reageert nogal onverschillig. Hij is op een ‘dood punt aangeland’ – en dat lijkt hem een weerspiegeling te zijn van een algemenere toestand die is ingetreden na de dood van Peeperkorn en het afscheid van Clawdia Chauchat. Hij had het gevoel ‘dat er met wereld en leven iets niet in de haak was (…) alsof een demon de macht gegrepen had, die, kwaadaardig en ontzind, weliswaar al lang een aanzienlijke invloed had uitgeoefend, maar nu zo ongebreideld en openlijk zijn eigen heerschappij had uitgeroe- <816> pen’ (…) ‘de demon wiens naam stompzinnigheid luidde’. Neen, haast Mann zich te zeggen, dit is geen mystificatie. Het heeft te maken met het feit dat Hans Castorp nu leeft in een ‘leven zonder tijd, het leven zonder zorg of hoop, het leven als stagnerend bedrijvige verdorvenheid, het dode leven’. Parallel met dit inzicht geven de sanatoriumbewoners zich nu over aan vluchtige rages: het fotograferen, <817> het postzegelverzamelen, het proeven van chocolade, het met gesloten ogen tekenen van varkentjes. <818> Officier van justitie Paravant sublimeert zijn teleurgestelde hang naar een Egyptische gaste in het probleem van de kwadratuur van de cirkel. (Mann meldt intussen venijnig spottend tussen neus en lippen op dat de doorgangen via de balkons van de ene kamer naar de andere zijn dichtgemaakt vanwege – wordt niet expliciet vermeld – een te grote vrijpostigheid.) <819> Paravant valt iedereen lastig met zijn berekeningen. <820> Hans Castorp probeert hem te kalmeren. Maar hij moet nog andere zieken-met-plannen aanhoren, bijvoorbeeld ‘een gewezen beeldhouwer uit de Oostenrijkse provincie’ <821> die een krankzinnig oudpapierplan aan het uitbroeden is. Er zijn er ook die zich met Esperanto inlaten, <822> of met het patiencespel. Ook Hans Castorp zelf valt – ‘omdat bandeloosheid nooit blijmoedig is, met gefronste wenkbrauwen’ – ten prooi aan deze verslavende activiteit. <823> Settembrini, die zijn zorgen over de internationale wereldpolitiek (de Eerste Wereldoorlog is in de maak) komt uitspreken, vindt bij hem maar weinig gehoor. <824> Toch denkt Hans Castorp ‘diep van binnen met afgrijzen geslagen door de onrustbarende en verknipte toestand waarin hij de wereld zag verkeren’ over ‘(d)e grote stompzinnigheid’. Hij krijgt het gevoel dat na deze ‘komkommertijd’ een ‘catastrofe’ zal volgen en – <825> ondertussen wordt zijn bloed onderzocht, zonder aanwijsbaar resultaat overigens – <826> ‘een einde vol verschrikking’.