Mijnheer Peeperkorn
(besluit)
<796> Er wordt besloten tot een uitstap naar de
waterval. <797> De toestand van Pieter Peeperkorn heeft de frequentie van
de gemeenschappelijke activiteiten (van het door hem aangevoerde zevental)
danig gereduceerd. <798> Ferge en Wehsal gaan mee, Hans Castorp komt in
de andere landauer te zitten dan deze waarin Clawdia Chauchat met haar gemaal
plaatsneemt. Dat levert hem haar smalende glimlachje op. <799> Hetgeen ook
‘de rampzalige figuur’ Wehsal niet ontgaat. Er ontspint zich tussen hem en Hans
Castorp een onverkwikkelijk gesprek <800> waarin Wehsal bekent
‘(v)erschrikkelijk’ verliefd op Clawdia Chauchat te zijn. Hij heeft het over de
‘godverlaten vicieuze cirkel’ van het verlangen en wijdt enkele waardevolle
beschouwingen aan de vleselijke liefde: ‘dat het vlees zozeer het vlees
begeert, louter omdat het geen eigen vlees is, maar de ziel van een ander
toebehoort – hoe eigenaardig en, welbeschouwd, hoe pretentieloos toch ook
weer’. En: <801> ‘de liefde voor het gezicht is liefde voor de ziel’.
Maar Wehsal beseft dat hij voor haar ziel, en haar bezielde lichaam, niet
bestaat. <802> Hans Castorp draagt Wehsal op er nu maar verder het
zwijgen toe te doen. Ja, hij heeft het recht zijn nood te klagen, maar neen,
‘er zijn rechten (…) waarvan men onder bepaalde omstandigheden zo verstandig is
geen gebruik te maken’. <803> Settembrini komt in de landauer van Hans
Castorp en Wehsal plaatsnemen. <804> Het gezelschap wandelt door een
onheilspellend bos naar de waterval. <805> Er hangt een sfeer van
dreiging. <806> Peeperkorn eist dat er in het gedruis van de waterval
wordt gepicknickt. Hoewel niemand hem kan verstaan, begint hij een speech af te
steken. <807> Iedereen neemt een houding aan van luisteren en is
volgzaam. <808> Midden in de daaropvolgende nacht wordt Hans Castorp naar
de vertrekken van Peeperkorn ontboden. <809> De Hollandse kolos is dood.
<810> Hij heeft zelfmoord gepleegd met behulp van ‘een mechanische kopie
van de bijtattributen van de brilslang’. <811> Dat Peeperkorn wel iets
van gif afwist, was al voorbereid in de uitweiding over de kinine (749).
<812> Hans Castorp bekent Clawdia Chauchat dat Peeperkorn het niet kon
verkroppen dat hij, Hans Castorp, en Clawdia Chauchat ‘iets’ hadden gehad. Hij
mag haar dit keer wel op het voorhoofd kussen.812>811>810>809>808>807>806>805>804>803>802>801>800>799>798>797>796>
De grote
stompzinnigheid
‘Op een gegeven moment eindigt zelfs dit verhaal.’
<813> Behrens stelt Hans Castorp diens terugkeer naar het laagland in het
verschiet. De toestand van zijn longen is verbeterd en toch heeft hij nog
koorts: hoe kan dat nu? <814> Er moet een andere oorzaak zijn; Behrens
denkt aan coccen. En als dat zo is, kan Hans Castorp vrij snel genezen zijn.
<815> Hans Castorp reageert nogal onverschillig. Hij is op een ‘dood punt
aangeland’ – en dat lijkt hem een weerspiegeling te zijn van een algemenere
toestand die is ingetreden na de dood van Peeperkorn en het afscheid van
Clawdia Chauchat. Hij had het gevoel ‘dat er met wereld en leven iets niet in
de haak was (…) alsof een demon de macht gegrepen had, die, kwaadaardig en
ontzind, weliswaar al lang een aanzienlijke invloed had uitgeoefend, maar nu zo
ongebreideld en openlijk zijn eigen heerschappij had uitgeroe- <816> pen’
(…) ‘de demon wiens naam stompzinnigheid luidde’. Neen, haast Mann zich te
zeggen, dit is geen mystificatie. Het heeft te maken met het feit dat Hans
Castorp nu leeft in een ‘leven zonder tijd, het leven zonder zorg of hoop, het
leven als stagnerend bedrijvige verdorvenheid, het dode leven’. Parallel met
dit inzicht geven de sanatoriumbewoners zich nu over aan vluchtige rages: het
fotograferen, <817> het postzegelverzamelen, het proeven van chocolade,
het met gesloten ogen tekenen van varkentjes. <818> Officier van justitie
Paravant sublimeert zijn teleurgestelde hang naar een Egyptische gaste in het probleem
van de kwadratuur van de cirkel. (Mann meldt intussen venijnig spottend tussen
neus en lippen op dat de doorgangen via de balkons van de ene kamer naar de
andere zijn dichtgemaakt vanwege – wordt niet expliciet vermeld – een te grote
vrijpostigheid.) <819> Paravant valt iedereen lastig met zijn
berekeningen. <820> Hans Castorp probeert hem te kalmeren. Maar hij moet
nog andere zieken-met-plannen aanhoren, bijvoorbeeld ‘een gewezen beeldhouwer
uit de Oostenrijkse provincie’ <821> die een krankzinnig oudpapierplan
aan het uitbroeden is. Er zijn er ook die zich met Esperanto inlaten,
<822> of met het patiencespel. Ook Hans Castorp zelf valt – ‘omdat
bandeloosheid nooit blijmoedig is, met gefronste wenkbrauwen’ – ten prooi aan
deze verslavende activiteit. <823> Settembrini, die zijn zorgen over de
internationale wereldpolitiek (de Eerste Wereldoorlog is in de maak) komt
uitspreken, vindt bij hem maar weinig gehoor. <824> Toch denkt Hans
Castorp ‘diep van binnen met afgrijzen geslagen door de onrustbarende en
verknipte toestand waarin hij de wereld zag verkeren’ over ‘(d)e grote
stompzinnigheid’. Hij krijgt het gevoel dat na deze ‘komkommertijd’ een
‘catastrofe’ zal volgen en – <825> ondertussen wordt zijn bloed
onderzocht, zonder aanwijsbaar resultaat overigens – <826> ‘een einde vol
verschrikking’. 826>825>824>823>822>821>820>819>818>817>816>815>814>813>