De zondag dat ik op het Windsorstation in Montreal uit de
trein stapte was ik gekleed in een beige gabardine kostuum met twee rijen
knopen (waar ik een verdomd hoge dunk van had), een marineblauw, flanellen
overhemd, een hardgele, katoenen stropdas, bruin-met-witte schoenen, een panama
(van Bobby, en enigszins te klein voor me) en een roodachtig bruine snor van
drie weken oud. M. Yoshoto kwam me afhalen. Hij was erg klein, niet meer dan
één meter zestig, en droeg een nogal vuil linnen pak, zwarte schoenen en een
zwarte vilthoed met rondom opgezette rand.
J.D. Salinger, Negen
verhalen, 167