zondag 24 maart 2013

De Toverberg 19


Opperste welluidendheid

Nieuw vermaak maakt zijn opwachting: <827> de instelling heeft een grammofoon aangekocht! <828> En niet zomaar een, ‘iets beter is er in dit zjandre niet te vinden’. <829> Behrens inaugureert het toestel met een plaat van Offenbach, een deuntje dat meteen ‘de grote stompzinnigheid’ illustreert. <830> Er volgen luchtige opera-aria’s en tangodansmuziek. Hans Castorp werpt zich op als dj: ‘Laat u mij dat maar doen!’ <831> En wanneer iedereen naar de ligkuur vertrokken is, verkent hij de collectie. <832> Van een van de liederen, ‘waarvan nog sprake zal zijn’ en dat nog niet met name genoemd wordt, houdt Hans Castorp in het bijzonder. <833> Hij bestudeert de collectie tot diep in de nacht. <834> Behrens en alle gasten stemmen daarmee in. <835> Hans Castorp is blij dat de zangers niet lijfelijk aanwezig zijn, ‘met name voor zover het om landgenoten, om Duitsers, ging’. <836> Mann laat ons nu een overzicht geworden van Hans’ favoriete platen. Aïda van Verdi is de eerste. <837> Er is in dat stuk sprake van een Naphta-achtige ‘priesterlijke krijgsraad’, die de getormenteerde liefde van Radames niet kan temmen; <838> hij wordt veroordeeld en het stuk <839> focust niet op de vreselijke consequenties van de dood maar blijft steken in een loflied op de liefde. <840> Het tweede stuk is L’Après-midi d’un faune van Debussy: een ode aan het pure geluk, <841> ‘de verdorvenheid met een gerust geweten’, de ‘negatie van de westerse activiteitsimperatief’. <842> Carmen – derde stuk! – kan niet begrijpen dat haar geliefde José de roep van de kazerne boven haar krolse verleidingskunsten plaatst. <843> Met zijn ‘op afgezaagde, doch uiterst tedere wijze’ gebrachte aria vermag José haar niet te overtuigen. <844> In de ‘Faustopera van Gounod’ gaat het over een <845> oorlog, die nakend is. Deze plaat heeft verder niet veel om het lijf, maar moest toch worden vermeld ‘omdat ze bij een latere, bizarre gelegenheid nog een zekere rol speelde’. Het vijfde en laatste stuk is een lied van Schubert <846> dat voor Hans Castorp ‘veelzeggend’ is omdat het ‘naar een hogere werkelijkheid verwijst’. <847> Hans heeft ondertussen voldoende geleerd om ‘zich de “veelzeggendheid” van zijn liefde en haar object bewust te zijn’. Zijn opvoeding, met andere woorden, is voltooid. Of voltooid genoeg om aan de liefde te twijfelen. Twijfel is nodig om de liefde met hartstocht te beleven. Hartstocht is: ‘twijfelende liefde’. En de wereld waaraan Hans Castorp in zijn liefde twijfelt is: de dood. <848> Hier blijven de lessen van Naphta doorzinderen. Het is een voorbeeld van de ‘achteruitstrevendheid’ die Settembrini in een van zijn eerste lessen had gehekeld. <849> En toch is deze liefde voor een duistere schoonheid een ‘zelfoverwinning’. De bespiegelingen ontaarden in een hysterisch gewauwel – het moet wellicht iets zeggen over de duistere beweegredenen van de toekomstige ‘helden’ vlak voor het begin van een nieuwe wereldoorlog.

Uiterst dubieuze zaken

<850> Krokowski houdt zich nu bezig met esoterische en <851> ronduit occulte zaken. Dat is een logisch gevolg van het feit dat hij, als psychoanalist, organische en dus materiële veranderingen vanuit geestelijke fenomenen verklaart. En dat gebeurde al voordat Ellen Brand ‘op het toneel verscheen’. <852> Dat is zo ongeveer het ogenblik dat in de vrijetijdzaal na het avondeten allerlei rollenspelletjes worden gespeeld. <853> Daarbij blijkt dat Ellen Brand over paranormale gaven beschikt en dus <854> ‘bovennatuurlijke voordelen’ geniet. <855> Hans’ nieuwsgierigheid druist in tegen de weerstand die hij daarbij gevoelt. Maar zijn ‘placet experiri’ haalt de bovenhand. <856> Krokowski haalt het nieuwe studieobject naar zich toe. Blijkt dat zij wordt ingefluisterd door een zekere Holger. <857> Ze heeft ooit een sjaal zichzelf zien oprollen. <858> Een andere keer is haar gestorven zus aan haar verschenen. Er wordt een spiritistische séance georganiseerd op de kamer van Hermine Kleefeld. <859> Er wordt met een glas geschoven en daaruit blijkt dat <860> de geest van Holger in de kamer is en dat hij <861> ‘dichtr’ is, mét schrijffout. <862> En op verzoek begint hij een gedicht te spellen over de zee en de tijd, <863> dat zo eindeloos blijkt dat de ‘geestenbezweerders’ er zelf een eind aan moeten stellen. <864> Hans Castorp vraagt Holger nog hoe lang hij uiteindelijk in het sanatorium zal moeten blijven. Het antwoord hierop is niet duidelijk. Er wordt op de tafel gebonst <865> en Ellen Brand zit wezenloos voor zich uit te staren. Dan valt, tot overmaat, het licht uit. <866> En op Hans Castorps schoot ligt Clawdia Chauchat’s lichtdrukmaal. <867> Hij moet zich achteraf verantwoorden bij Settembrini en voert aan dat de grens tussen droom en werkelijkheid toch niet zo stringent is? Settembrini veegt hem de mantel uit en bezweert hem nooit meer aan dergelijke séances deel te nemen. <868> Krokowski neemt het magisch gezelschap onder zijn hoede en doet, onder muzikale begeleiding van Hans’ grammofoon, aan telekinetische experimenten. Deze ‘droefgeestige onbenulligheden’ <869> of ‘verbluffende flauwiteiten’ leiden tot <870> werkelijk paranormale verschijnselen, waarop Krokowski handig zijn autoriteit baseert. <871> Wanneer Hans Castorp het beeld voor ogen krijgt dat de geest van de overleden Joachim wel eens ter séance zou kunnen verschijnen, <872> besluit hij het verbod van Settembrini te negeren. <873> Hans voelt zich als die keer, lang geleden, dat hij met vrienden naar een ‘huis van lichte zeden’ was gegaan. <874> Ellen Brand wordt voor de séance schaars uitgedost, wat de link met de ‘lichte zeden’ (en met de negatieve reputatie van Krokowski’s psychoanalytische praktijken) nog extra in de verf zet. <875> Hans wordt als ‘opziener’ aangesteld van Ellen Brand, die glimlacht zoals Karen Karstedt op het kerkhof (416). <876> Verduistering is geen ‘sfeermakerij of mystificatie’ maar is wel nodig om het medium aan de praat te krijgen. <877> Ellen Brand wordt in trance gebracht en Holger kondigt zich aan. <878> De aanwezigen beseffen, desgevraagd, dat het niet zo eenvoudig is iemands terugkeer uit de doden te wensen. <879> Hans Castorp vraagt of de schim van Joachim kan terugkeren. <880> De merkwaardigste uren uit Hans’ leven breken nu aan. De sfeer in de ‘geanimeerde kraamkamer in rood licht’ is ‘scandaleus’. <881> ’t Is een mengeling van mystiek en bordeel, van geboorteweeën en extatische religiositeit. <882> Tijdens een pauze <883> worden de voorlopige resultaten besproken. <884> Uiteindelijk vraagt Hans Castorp een stuk van Gounod, dat blijkbaar, tegen zijn systeem in, in het album met amusementsmuziek is geslopen. <885> En ja hoor, daar zit Joachim! <886> Dat wordt Hans Castorp te veel. <887> De zetel waar hij zonet nog Joachim meende te zien, is leeg. Hans Castorp verlaat Krokowski’s kabinet en het ziet er niet naar uit dat hij er ooit zal terugkeren.