Mijnheer Peeperkorn
(nogmaals)
<744> Het verhaal gaat ‘onderhand holderdebolder’ – en
het is maar omdat hij niet alles tegelijkertijd kan vertellen, dat Mann de
chronologie van zijn vertelling moet aanhouden. In de ogen van Hans Castorp
verzinken Naphta en Settembrini in het niet bij Peeperkorns persoonlijkheid.
<745> Hans ‘liet zijn verhouding tot het mannelijke niet bepalen door de
vrouw’ en ontwikkelt dus met Peeperkorn een relatie waarin amoureuze rivaliteit
geen rol speelt. <746> De dag na het bacchanaal gaat hij op bezoek bij
Peeperkorn, die een chique appartement betrekt. <747> Clawdia Chauchat
lijkt het gesprek te willen surveilleren. <748> Peeperkorn steekt de
loftrompet over de kinine. <749> In die stof gaan levenschenkende en
dodende kracht samen. <750> Volgen een historisch overzicht van de
ontginning van de kinaboom, waaruit ‘Jezuïetenpoeder’ werd gewonnen, en een
beschouwing over allerlei gifstoffen. <751> Hans Castorp ziet Peeperkorn nu
regelmatig. <752> Hij weet zelfs met zijn ‘listige positieve
levenshouding’ een groep rond zich te verenigen. <753> Daarbij geeft hij
toe aan zijn uitzichtloze verliefdheid op Clawdia Chauchat. Hij merkt een
zekere vrouwonvriendelijkheid bij Naphta en Settembrini, <754> en een
ironische spot bij Peeperkorn. <755> Settembrini geeft ten aanzien van
zijn leerling blijk van zijn ‘pedagogische verontrusting’. <756> Hans
Castorp verdedigt Peeperkorn: hij ziet in hem ‘een man van de onduidelijkheid
en van het gevoel’. Hij steekt niet onder stoelen of banken dat hij valt voor
de ‘persoonlijkheid’ van Peeperkorn. Het is iets mysterieus, dat met het
lichamelijke te maken heeft en dat boven het onderscheid tussen domheid en
schranderheid verheven is. <757> Settembrini protesteert: ‘Als u de
persoonlijkheid promoveert tot een geheim, loopt u het risico tot afgoderij te
vervallen.’ <758> En hij verwijt Hans Castorp dat hij de ‘suggestieve
gevoelscharlatannerie’ verkiest boven het ‘distincte, precieze en logische, het
humaan samenhangende woord’. <759> Hans Castorp vindt zijn manier om zijn
jaloezie ten aanzien van Peeperkorn te neutraliseren nog altijd beter dan om haar
aan te pakken als man van eer, ‘als een haan’. Maar ‘misschien ben ik wel
helemaal niet mannelijk’, vraagt hij zich af. De discussie over jaloezie wordt
afgesloten met een citeerbare quote over literatuur, die enigszins los staat
van het onderwerp: ‘De moed tot inzicht, en het uitdrukking geven daaraan, dat
is de literatuur, dat is de humaniteit…’ <760> Settembrini beseft
overigens niet voldoende zuiver op de graat te zijn om zich te storen aan Hans’
jaloezie: een hint naar zijn mogelijk (pedofiele) gevoelens? De aanwezigheid
van de ‘persoonlijkheid’ Peeperkorn verleent de disputen tussen Hans Castorp en
diens beide leermeesters ‘het stempel der vrijblijvendheid’. <761> De
discussie tussen de reactionair-revolutionair-religieuze Kerk en het progressief-conservatief-verlichte
vooruitgangsgeloof wordt opnieuw opgevat, <762> tussen de aristocratische
houding en het democratisme, tussen de geest en het lichaam. <763> Ze
hebben het verder nog over canoniek recht en ‘paapse demagogie’, <764>
over ‘het priesterlijk subtiele begrip der indulgentie’ en over ascetisme en
wellust. <765> Op al deze discussies weegt de ‘persoonlijkheid’ van
Peeperkorn: de vonk slaat niet meer over en dan <766> was in zijn persoon
‘de dansende heidenpriester’ er weer. <767> Zolang ze het over spirituele
aangelegenheden hebben, gaat het nog, maar zodra ze ‘aardse, praktische
aangelegenheden’ aankaarten, neemt Peeperkorn de overhand. Zijn ‘verlangen naar
het concrete’ komt voort uit ‘angst’. Hans Castorp vindt dat een ‘tot op zekere
hoogte militaire karaktertrek’. <768> Wanneer Peeperkorn het gezelschap
wijst op een hoog in de lucht cirkelende adelaar, is het gedaan met het dispuut
tussen de beide geleerden. <769> Er ontstaat een gesprek tussen Hans
Castorp en Clawdia Chauchat, <770> die een postzegel nodig heeft. Hans
Castorp heeft er geen want hij heeft alle contact met het laagland verloren.
<771> Ze starten een discussie over de hartstocht, volgens Clawdia
Chauchat is dat: ‘leven omwille van het leven’, ‘zich zelf vergeten’. Wie dat
niet kan is een ‘vijand van de mensheid’. <772> Hans Castorp zegt op haar
te hebben gewacht – zij wil van hem uitdrukkelijk de bevestiging dat zij daar
in generlei opzicht aanleiding toe heeft gegeven. <773> ‘(I)k heb uit
vrije wil gewacht’, geeft Hans Castorp toe. Chauchat vraagt zich af waarom hij
al niet naar het laagland is teruggekeerd. <774> Hans kraamt nu zijn
‘verwarde Duitse gedachten’ over liefde en dood en genialiteit uit. <775>
Hij informeert naar Chauchats liefde voor Peeperkorn. Zij vindt het niet ‘mèènslijk’
daarover te spreken. Hans Castorp: ‘Ik geloof dat de menselijkheid begint, waar
ongeniale mensen menen dat zij ophoudt.’ En dus spreken ze wel over Clawdia
Chauchats relatie met Peeperkorn, en over diens ‘angst voor het gevoel’.
<776> Clawdia Chauchat: ‘Men zou geen vrouw zijn als men niet omwille van
een man (…) van formaat (…) vernederingen op de koop toe zou willen nemen.’
<777> Zij zegt Hans’ vriendschap nodig te hebben om aan de zijde van
Peeperkorn te kunnen leven en kust hem op de mond. <778> ’t Is niet
duidelijk of dat een verheven kus was ‘dan wel iets van het vlees en de
hartstocht’. Maar kun je het onderscheid wel maken tussen het verhevene en de
hartstocht? ‘Wat heet zuiver in dit verband?’ <779> Mann verduistert nu
‘ons kleine theater teneinde van decor te wisselen’ om verslag uit te brengen
van Hans’ gesprek met Peeperkorn, aan diens ziekbed. <780> Ze snijden
meteen al zeer concrete onderwerpen aan: salami en de garderobe van Settembrini
– hoe sardonisch van Mann om Settembrini en salami in één adem te vernoemen!
<781> Via Clawdia Chauchats opinie
over Settembrini (afwijzend!, met opnieuw een toespeling op bepaalde
tegennatuurlijke geaardheid) komt het gesprek op vrouwen. Hans Castorp weet –
zeer vrouwonvriendelijk – dat vrouwen ‘in hun houding tegenover de man
afhankelijk zijn van de houding van de man tegenover hen’, dat vrouwen
‘reactieve schepsels’ zijn en in hun liefdeskeuze bepaald worden door de keuzes
van de man. <782> Volgens Peeperkorn wordt de man ‘door zijn begeerte in
een roes gebracht’ en verlangt de vrouw naar deze begeerte en roes. <783>
‘(V)andaar onze verplichting, onze religieuze
verplichting aan het gevoel.’ En opnieuw spreekt Bacchus: het gevoel is ‘de
mannelijke kracht, die het leven opwekt’. Het sluimerende leven ‘wil opgewekt
worden tot een dronken huwelijk met het goddelijke gevoel’. Als de mens het
gevoel ontkent, is dat niets anders dan een ‘kosmische catastrofe’. <784>
Plots vraag Peeperkorn aan Hans Castorp: ‘En gij hebt madame lief?’ Hij lijkt
vervolgens te willen vragen dat Hans Castorp Clawdia Chauchat zou begeleiden of
gezelschap houden. <785> Hans Castorp probeert, formeel, de boot af te
houden. <786> Peeperkorn verwijt Hans Castorp tegenover Clawdia Chauchat
niet duidelijk te zijn, en ook haar te tutoyeren. <787> En hij vraagt hem
waarom hij zijn verzoek om haar op het voorhoofd te kussen (743) niet heeft
ingewilligd. <788> En dan komt het hoge woord eruit: ‘Gij waart Clawdia’s
minnaar tijdens haar vorige verblijf.’ Hans Castorp wijst op de uitzonderlijke
omstandigheden waarin hij Clawdia Chauchat zijn liefde voor haar verklaarde.
<789> En dus heeft hij maar half gelogen, zegt hij. En hij voegt eraan
toe dat hij niet graag Peeperkorns genegenheid zou verliezen. <790> Hans wijst
fijntjes op Behrens rol als olieverfportrettist: je moet nu eenmaal altijd de
voorgeschiedenis erbij nemen. Peeperkorn vraagt of Clawdia Chauchat Hans
Castorp nog altijd graag ziet. Hans zegt, snoevend, geen neen – al geeft hij
wel aan min of meer zijn plaats te kennen. <791> Peeperkorn vraagt nu of
hij Hans Castorp een groot verdriet heeft berokkend. <792> Dat kan zijn,
antwoordt Hans eerlijk, maar het heeft hem ook ‘het enorme voorrecht met u
kennis gemaakt te hebben’ opgeleverd. Hij vindt echter wel dat hij zich kan
beklagen over ‘(z)ijn leven en (z)ijn lot’. <793> Hij heeft immers ‘(u)it
liefde voor haar en tegen Settembrini in’ zich onderworpen aan de liefde en is
hier nu al zo lang gebleven dat hij voor het laagland ‘zo goed als dood’ is.
<794> Peeperkorn zegt te ziek te zijn om Hans Castorp genoegdoening te
bieden met een duel, daarom biedt hij hem een ‘broederlijke gevoelsgemeenschap’
<795> aan op basis waarvan het Hans Castorp zal zijn toegestaan
Peeperkorn te tutoyeren. Hans is daarmee ‘in de zevende hemel’ en verbaasd over
het feit dat hij de door Peeperkorn verleende eer ‘op een passieve manier’ – en
dus zoals vrouwen, maar die implicatie wordt niet uitdrukkelijk verwoord –
heeft verdiend.795>794>793>792>791>790>789>788>787>786>785>784>783>782>781>780>779>778>777>776>775>774>773>772>771>770>769>768>767>766>765>764>763>762>761>760>759>758>757>756>755>754>753>752>751>750>749>748>747>746>745>744>