vrijdag 1 februari 2013

De Toverberg 4


Derde hoofdstuk

Eerzame betrokkenheid

<52> Hans Castorp maakt zijn ochtendtoilet. <53> Hij bewondert de ochtendstond, maar de aanblik van een treurige, in het zwart gehulde dame in de tuin en het aanhoren van het suggestieve gehijg van het Russisch echtpaar in de kamer naast de zijne bederven het goud dat hij daarvan in de mond krijgt. <54> Gelukkig zijn die Russen getrouwd, overweegt de preutse Hans, <55> maar dat belet niet dat er een blos op zijn wangen komt die niet meteen weg wil trekken.

Ontbijt

Joachim vertelt wie de zwarte dame is: ‘Tous-les-deux’, de Mexicaanse moeder van twee zieke zonen. <56> Hans Castorp vraagt zich af of dat ‘Tous-les-deux’ ook op hem en Joachim van toepassing zou kunnen zijn. Dat zorgt voor een ongemakkelijk gevoel. <57> Joachim vertelt over de Slechte Russentafel en de Goede Russentafel, en hoe moeilijk het is om hier met de buitenlanders kennis te maken. <58> De neven verschijnen aan het ontbijt. Hans Castorp maakt kennis met de dwaze mevrouw Stöhr. <59> Beschrijving van de eetzaal en van enkele gasten. <60> Hans Castorp ervaart dat het niet makkelijk is om bruggen te slaan. <61> Toch gaat het er min of meer gemoedelijk toe: ‘je had niet het gevoel je in een tranendal te bevinden’. De meesten zijn welgezind, en diegenen die dat niet zijn, laat men gerust. Waarmee men natuurlijk ook meteen zichzelf gerust laat. Plots wordt een deur kletterend dichtgeslagen en Hans Castorp ergert zich daaraan. Hij kan echter niet zien wie de dader is. <62> Bij het verlaten van de zaal stoten de neven op de twee dokters: Behrens in het wit en Krokowski, duidelijk tegen zijn zin in een ondergeschikte positie, in het zwart. <63> Behrens onderkent in Hans Castorp het talent om ziek te zijn en verstrekt hem, ‘sine pecunia’, gratis dus, de raad om maar meteen alles mee te doen met zijn neef want hij ziet er toch niet al te gezond uit.

Plagerij – Viaticum – Verstoorde hilariteit

<64> De neven gaan wandelen: achter het Berghof de berg op. <65> Hans Castorp steekt een Maria Mancini op. Hij looft Behrens en het roken. <66> Een groepje jonge patiënten daalt de berg af. <67> Een van de meisjes fluit ‘naar hem, maar niet met haar mond’; ‘Er kwam gefluit uit haar binnenste’. <68> Joachim legt uit dat het Hermine Kleefeld was, ‘die fluit met haar pneumothorax’. Heel het groepje heeft er een, daarom noemen ze zichzelf ‘Vereniging De Halve Long’, maar lang niet iedereen kan op die manier fluiten. <69> Hans vindt het wel grappig maar vraagt zich toch af hoe het komt dat ze ‘zo overmoedig’ zijn. Volgens Joachim is het omdat ze zo jong zijn en toch al oog in oog met de dood staan; ‘ernst heb je strikt genomen alleen in het leven daarbeneden’. <70> Hans stelt vast dat zijn sigaar niet smaakt en dat zijn kaken gloeien. <71> Joachim vertelt hoe de doden in het Berghof min of meer ‘achter de schermen’ (Hans’ omschrijving) worden geëvacueerd <72> en over de ten dode opgeschreven Barbara Hujus, die enkele weken voor Hans’ komst <73> het heilig oliesel kreeg toegediend. Ze verzette zich, met alle krachten die haar restten. <74> ‘(H)et was alleen de angst die haar zoveel kracht gaf.’ Joachim vertelt Hans hoe Behrens de stervenden aanmaant zich te vermannen. Hans vindt dat maar niets: aan iemand die stervende is, is iets heiligs verbonden.

Satana

<75> Net op dat ogenblik maakt een oudere man met ‘fraai opgedraaide zwarte snor’ en ‘felgeel geruite broek’ zijn opwachting, een ‘mengeling (…) van sjofelheid en gratie’. <76> Hans Castorp wordt door Joachim voorgesteld aan ‘meneer Settembrini’. ‘Je zou inderdaad vergeten waar je bent’, zijn zowat de eerste woorden die Settembrini tot Hans Castorp richt. Waarmee meteen het grote gevaar van gewenning en isolement is aangegeven: Settembrini zelf is het nog niet vergeten waar hij is. En daarmee vrijwaart hij voor zichzelf een uitzonderlijke status. Settembrini, in wie Hans Castorp, bij wijze van eerste indruk, een ‘draaiorgelman’ ziet, vraagt Hans of hij al ‘de duistere ceremonie van het eerste onderzoek’ heeft ondergaan, en of hij al het oordeel kent van ‘onze <77> Minos en Rhadamanthys’. Dat zijn twee rechters die actief zijn in de onderwereld – maar dat weet Hans Castorp niet. Wanneer hij Settembrini vertelt dat hij maar op bezoek is, expliciteert deze het strakke onderscheid: ‘u bent er dus geen van ons’ en vergelijkt hij Hans met ‘Odysseus in het schimmenrijk’. <78> In dit schimmenrijk blijkt de maand de ‘kleinste tijdseenheid’ te zijn. Settembrini blijkt een leerling van de ‘grote poëet en vrijdenker’ Carducci te zijn. Hij informeert naar Hans’ beroep en is verheugd om tegenover zich een ‘vertegenwoordiger’ te hebben ‘van een hele wereld van arbeid en praktisch genie’. <79> Ze hebben het even over de duivel, en dan verklaart Settembrini: ‘Mijn God, ik ben humanist.’ Hans Castorp probeert op zijn hoogte te komen door barokker te praten dan hij gewoon is te doen. <80> Hij zegt dat hij zich maar gezond voelt als hij niets doet. <81> Ze hebben het over Behrens en diens verknochtheid aan sigaren, door Settembrini een ‘ondeugd’ genoemd. Settembrini noemt Behrens ook nog satanisch en gestoord. Dan komt de ‘middeleeuwse’ hoofdzuster Adriatica von Mylendonk ter sprake, de ‘hoofdopzichteres van (Behrens’) griezelpaleis’. <82> Settembrini vindt zichzelf niet ironisch maar sarcastisch, en dan prijst hij het sarcasme als ‘het schitterendste wapen van de rede tegen de machten van duisternis en gemeenheid’, als ‘de geest der kritiek’ en, zo voegt hij er nog aan toe: ‘kritiek betekent de oorsprong van vooruitgang en verlichting’. Wanneer Settembrini een lelijk meisje uit het dorp denkt te charmeren met een knipoog, noemt Hans Castorp hem in gedachten ‘een windbuil van het zuiverste water’. <83> Settembrini roddelt over de andere kuuroorduitbaters in het dorp. <84> Hans Castorp geniet van de gave manier van spreken van Settembrini. Ze zien nu Behrens (in het wit) en Krokowski (in het zwart, ‘om aan te geven dat zijn persoonlijk studieterrein de nacht is’). Over hem heeft Settembrini ook meteen een oordeel klaar: ‘Deze man heeft in zijn hoofd maar één gedachte, en die is smerig.’ <85> Settembrini vindt dat Hans Castorp niet zo voorzichtig en traag moet oordelen over de mensen. Hij moet kritisch zijn. Dan wijst hij op het verband tussen humanisme en pedagogiek. De humanist heeft de taak van het opvoeden – ‘de overlevering van de menselijke waardigheid en schoonheid’ – overgenomen van de priester die deze taak ‘in duistere en misantropische tijden’ naar zich had getrokken.

Heldere gedachten

<86> Joachim meet zijn temperatuur en neemt plaats in zijn ligstoel. <87> Dat temperaturen duurt zeven minuten, in deze onderwereld wel een zeer korte tijdsspanne. Hans Castorp voelt nu de aandrang, ongetwijfeld onder invloed van Settembrini, om te filosoferen over het subjectieve tijdsbesef. <88> Aan de tijd beantwoordt geen enkele objectieve werkelijkheid en als hij verstrijkt, dan doet hij dat ongelijkmatig – en toch meten we hem. Zoals de gasten in sanatorium Berghof hun temperatuur meten. <89> Hans Castorp gaat nu ook liggen. Hij verheugt zich over de kwaliteit van de ligstoel. <90> Bij het tweede ontbijt blijkt iedereen melk te drinken. Hans Castorp wil liever de porter die hij gewoon is van in Hamburg. Hij herkent de mensen van het eerste ontbijt. <91> Er is ook een Russisch meisje, Maroesja, dat duidelijk op de belangstelling van Joachim kan rekenen. Hans’ luidruchtige buren gaan aan de ‘slechte Russentafel’ zitten. Hij stoort zich al minder aan het geluid van de opnieuw hardhandig dichtgesmeten deur. <92> De porter doet zijn uitwerking en Hans Castorp zou liever gaan liggen dan gaan wandelen.

Een woord te veel

<93> Hans Castorp en Joachim wandelen naar het dorp. Zijn sigaar smaakt Hans Castorp alweer niet. <94> Hij had het gesprek over de tijd willen hervatten, maar merkt tot zijn ontzetting dat hij al zijn sprankelende gedachten daarover vergeten is. In plaats daarvan heeft hij het over de noodzaak van temperaturen, over hartkloppingen, en over het lichaam dat geheel zelfstandig functioneert en daardoor in zekere zin ‘niet langer verband houdt met de ziel’. <95> Hans haalt zijn schouders op zoals ook Joachim dat doet: Hans begint kleine gewoontetjes en hebbelijkheden over te nemen; hij begint zich met andere woorden al goed te assimileren. Deze assimilatie wordt met tal van fysieke details geïllustreerd. <96> Ze hebben het nu over de andere gasten: miss Robinson, juffrouw Engelhart, dr Leo Blumenkohl. Dat Maroesja indruk maakt op Joachim, wordt alweer duidelijk. <97> Ze kijken naar de tennissers en bespreken de andere sporten en spellen die door de kuurgasten worden bedreven, onder meer het gokken.

Een vrouwspersoon – dat dacht ik wel

<98> Joachim eist stiptheid van Hans Castorp, die hij dus al als een zieke beschouwt. Ze trekken ten derde male naar de eetzaal, dit keer voor het middagmaal. <99> Behrens heeft belangstelling voor mevrouw Salomon, meer nu ze in gedecolleteerde toestand aan hem verschijnt dan in het onderzoekskabinet. Mevrouw Stöhr roddelt over kapitein Miklosich, die zij bestempelt als <100> ‘een roofdier’. Tijdens de maaltijd wordt duchtig geschranst. <101> Opnieuw valt de deur rinkelend dicht, tot grote ergernis van Hans Castorp. Nonchalant en intrigerend doet <102> Clawdia Chauchat haar intrede en neemt plaats aan de ‘Goede Russentafel’. Wanneer ze even omkijkt komt er bij Hans Castorp ‘een vage herinnering aan iets en iemand’ op. Dr Leo Blumenkohl verlaat even de zaal. <103> Hij heeft, aldus mevrouw Stöhr, ‘een onderonsje met Blauwe Hein’. Hans Castorp gaat liggen op zijn balkon. Hij geeft bloed op. Dit, samen met het voorval met Blumenkohl en de commentaar van mevrouw Stöhr, beangstigt hem, maar hij is te lusteloos om op die angst in te gaan. De sigaar die hij opsteekt, smaakt hem niet.

Meneer Albin

<104> De jongeman Albin daagt met mes,  sigaretten en <105> revolver de dames en ook het noodlot uit. Als de ziekte te erg wordt, wil hij er zelf een eind aan maken en hij weet al precies hoe. <106> De medepatiënten proberen hem op andere gedachten te brengen, maar ‘meneer Albin was niet te vermurwen’. Zijn besluit staat vast en het lijkt erop dat dit een last van zijn schouders neemt: <107> de voordelen van de eer wegen niet op tegen de voordelen van de schande, beseft ook Hans Castorp, die dit hele tafereel van op zijn balkon heeft waargenomen, en dit besef verleent hem ‘een gevoel van ongebreideld welbehagen’.

Satana doet oneerbare voorstellen

Krokowski passeert Hans’ kamer. Dat betekent dat hij Hans als gezond beschouwt, en toch voelt Hans zich hierdoor beledigd. <108> Joachim vertelt dat er soms wel eens iemand datgene uitvoert waarmee meneer Albin dreigt. <109> Beide jongemannen vertrekken naar de theetafel. Dan volgt in het relaas een eerste versnelling: theetafel en wandeling en volgende ligkuur worden overgeslagen en we beginnen meteen aan het avondmaal, de vijfde eetzaalsessie. <110> Daar blijkt echter dat Hans Castorp zoveel gegeten en porter gedronken heeft, dat hij de roddels van mevrouw Stöhr niet meer kan volgen. Na de maaltijd is er vertier, in de vorm van kaartspellen en optische instrumenten. <111> Chauchat vormt in een kleiner salon het middelpunt van een gezelschap. Opnieuw vraagt Hans Castorp zich af  aan wie zij hem doet denken. <112> Settembrini vraagt Hans Castorp naar zijn tijdsbeleving ‘in dit lustoord’: zijn eerste dag heeft zowel lang als kort geduurd. <113> Hans Castorp maakt een zeer verwarde indruk door allerlei indrukken door elkaar te slaan. (Dat deed hij ook al in zijn droom op het einde van hoofdstuk 1. Daarmee laat Mann heel subtiel werkelijkheid en droom in elkaar vervloeien – en het werkelijkheidsgehalte van sanatorium Berghof afkalven.) Humor: Settembrini vraagt naar Hans’ leeftijd (vierentwintig) en Hans Castorp vertelt over het aantal vissauzen dat mevrouw Stöhr kan maken (achtentwintig). Settembrini spiegelt Hans Castorp de mogelijkheid voor om alsnog te vertrekken. <114> Net op dat ogenblik vangt Hans Castorp opnieuw een glimp op van Clawdia Chauchat, en opnieuw vraagt hij zich af aan wie zij hem ‘in hemelsnaam’ doet denken. Settembrini vertelt over een patiënte die na anderhalf jaar genezen werd verklaard maar het sanatorium niet wilde verlaten. <115> Opnieuw smaakt een sigaar Hans Castorp niet en <116> hij ziet hoe Joachim zich behendig in zijn dekens verpakt voor de avondligkuur. Hans Castorp voelt zich ellendig en <117> gaat naar bed. Hij kan de slaap niet vatten. <118> Hij realiseert zich wat Joachims reactie op Maroesja betekent en dat wekt in hem een onbestemd verlangen. <119> Opnieuw een verwarde droom – Mann laat hier, bij wijze van dagrest, een letterlijk citaat opduiken: ‘het was niet duidelijk wat daar eigenlijk te drogen viel, zweet of tranen’ (101). In die droom ziet Hans Castorp aan wie Clawdia Chauchat hem doet denken – maar het wordt niet geëxpliciteerd. Hij slaat ook voor Krokowski op de vlucht: hij voelt voor diens ‘zielsontleding’ ‘een razende, een waarlijk onzinnige angst’. <120> In zijn droom wil hij Settembrini wegduwen, en hij komt tot een conclusief besef van wat de tijd is: een thermometer zonder schaalverdeling. Hij droomt ook hoe hij de binnenkant van Clawdia Chauchats hand kust <121> en hoe hem dat opnieuw het gevoel verschaft dat het genot van de schande opweegt tegen de bevrijding van de druk eer te behalen – hetgeen niets anders betekent dan: de vreugde om het laten vallen van dat laagje beschaving, een vrijheid die mensen kan overkomen wanneer ze oog in oog staan met hun eindigheid.