081226 - Hij was in 2006 ‘Nederlands kampioen slam poetry’. Hij daagt ‘de lezer uit om het spel actief mee te spelen, zich de gedichten eigen te maken, als was de lezer de dichter, als was de dichter geen ander’. Hij begint zijn debuutbundel Als geen ander (wat een mooie titel!) met het prozagedicht ‘Urk is vol, nu Nederland nog’ – of hoe moet je het noemen: een prozastukje, een stukje poëtisch proza of gewoon een verhaaltje? Het is een gedachte-experiment. Er kunnen drie mensen op een vierkante meter. Welnu, het vroegere eiland Urk is, zo bekeken, net groot genoeg om alle Nederlanders te bevatten. Maar Urk is nu, door de aanleg van de Flevopolder, verbonden met Nederland. De mensen kunnen dus uit het overvolle Urk in Nederland stromen. Ze stromen over een rand. Ik denk dat Krijn Peter Hesselink (1976) het met dat over-stromen niet heeft willen hebben over watersnood of 1953 of een overvol Nederland, maar dat hij het gebruikt in de zin van: betekenis die over een rand gulpt en datgene wat aan de andere kant van de rand ligt vruchtbaar maakt.
Hetgeen, bondig samengevat, is wat een gedicht moet doen: uit zichzelf treden en zijn omgeving bevruchten, inspireren.
‘Als het licht uitglijdt’ heet de eerste cyclus in deze debuutbundel. En met ‘Het licht glijdt uit / op het glazen tafelblad’, begint ook het gedicht ‘Schermutselingen rond een onbelicht stuk drankgelag’. Het is een observatie – één uit de duizenden mogelijke. Maar je merkt het op en je zegt: ‘Ik zou het zo graag / van de tafel rapen / bij de hand nemen’. Vasthouden, dus. Dat gaat natuurlijk niet: ‘het glipt me door de vingers / dat weet ik nu al, en […] / […] zo rimpelloos en licht / zie ik het nooit meer’.
‘Als het licht uitglijdt’ heet de eerste cyclus in deze debuutbundel. En met ‘Het licht glijdt uit / op het glazen tafelblad’, begint ook het gedicht ‘Schermutselingen rond een onbelicht stuk drankgelag’. Het is een observatie – één uit de duizenden mogelijke. Maar je merkt het op en je zegt: ‘Ik zou het zo graag / van de tafel rapen / bij de hand nemen’. Vasthouden, dus. Dat gaat natuurlijk niet: ‘het glipt me door de vingers / dat weet ik nu al, en […] / […] zo rimpelloos en licht / zie ik het nooit meer’.
De observatie is vluchtig, ze gaat voorbij. Ze vliegt weg, zoals de duif en het lieveheersbeestje die door de volgende gedichten fladderen.
In de tweede cyclus, ‘Het begint met een vrouw’, licht Hesselink de familierelaties door. De baby wordt kind tussen moeder en vader, hij leeft in ‘Een hof van heden’:
God weet hoe ik die kinderfijne vingertjes
ooit fijn heb kunnen knijpen, tot
stof vermalen, uitstrooien, vergeten
als hij tenminste weten kan en God is
God neuriet een vergeefse tweede stem
nu takken knappen, aarde scheurt
de hof verspringt, de hegschaar doolt
knipt fruit uit en een mond om te verslikken
een kinderhandje om aan te ontglippen
Het kind wordt jongen, in wie ‘het buitenlicht’ zich ‘een weg naar binnen’ ‘wrikt’ (in ‘Onder de sterren’). Is het datzelfde licht dat Hesselink wou vangen in de eerste gedichten? De jongen wordt man, de ‘piepende man’ die in een ‘ballade’ wordt bezongen: ‘hier dringt een hengst zich tussen zijn benen’.
We zijn klaar om op een ‘Muur van vlees’ te stuiten – en zo heet dan ook de derde cyclus van Als geen ander. Daarin staat een gedicht dat dezelfde titel draagt als de bundel. Dit gedicht is, zoals de meeste gedichten in deze cyclus, erotisch geladen.
De lucht proeven
die je rond de lippen zweeft
die in je is geweest zoals
geen ander.
Je hullen in de schaduw van
mijn oogleden.
De pijn voelen als ik je
knijp, de liefde
blauw zien kleuren, waar ik je ook
grijp, niet meer loslaat
loslaat, grijp.
Wimper aan wimper
knopen, verstrikt
in geen ander.
In het gedicht ‘Voorbij het dode punt’ heeft Hesselink het over die ‘muur van vlees’, de onoverbrugbare afstand tussen mensen, ook tussen geliefden: ‘Ik had bij je naar binnen willen / klimmen maar klom / door je heen’. De ik komt daardoor in een landschap met een weids uitzicht terecht, waarin hij kwetsbaar is: ‘niets dekte me hier in de rug’. Ook het gedicht ‘In het voorbijgaan’ drukt de afstand uit die door geen woord is te overbruggen. Taal neemt de plaats in van het lichaam, maar het lichaam valt uit elkaar. Vaak gebruikte uitdrukkingen (zoals ‘ik hou van jou’) krijgen de grammaticale status van zinsonderwerp, worden dus personages – maar die worden meteen verhakkeld door de versafbrekingen.
Het is een komen en gaan. Wie langs mij heen loopt
rukt een hand mee, of een ooglid, legt er
wat woorden voor in de plaats. Ik hou
van jou dekt plots mijn blikveld af. Ik heb
je nooit gekend klampt zich vast aan mijn dekbed.
Wie zijn toch die passanten? Ik heb mijn mond
nog niet geopend voor de vraag of iemand
lokt mijn lippen mee. Mijn tanden stuiteren
rinkelend de trap af.
In de cyclus ‘Het vel rond je contouren’ moet de liefde de duimen leggen voor de afstand. De symbiose is nu helemaal doorbroken. De ik wordt wakker naast een ánder, kruipt in een gedicht zelfs in de huid van zijn ex – ‘tot / jij helemaal jij was, ik de volmaakte / buitenstaander, binnendringer’ (‘Sorry’). De dood sluipt binnen in de relatie: ‘Nog zit jij op de rand van mijn bed / het raam staat op een kier / een wesp kruipt naar binnen / komt op adem, heeft eindelijk / een goede plek gevonden om / te sterven’ (‘Ruimte voor jou’).
In ‘Onder zoden’ komt de poëtische activiteit in beeld naast een liefde (een seksualiteit) die zich van haar eigen ontoereikendheid bewust is:
Het gras was nat. Nu kleven er sprietjes aan
jouw trap. En daar houdt het niet op. Nu jij
mij binnen hebt gelaten, zaai ik uit
over je vloer, je bankstel. Zelfs je bed
blijft niet gespaard. Dichten is kijken naar
wat niet ter zake doet en daar
een zaak van maken. Of een groen behang
om iemand af te dekken. Ik wil je
bedanken. Ik lag met een meisje in het park.
Jij vlak daaronder. Geen halm die beefde. Hooguit
trilde je even met je billen toen zij
net weg was en ik
nog even op je nalag.
‘Dichten is kijken naar / wat niet ter zake doet en daar / een zaak van maken.’ Dat was het uitgangspunt: je kunt het ook doen met licht dat uitglijdt op een glazen tafelblad.
De laatste cyclus van de bundel heet ‘Hogere wiskunde’. Nu begint alles te schuiven, niet alleen de ik of de liefde maar de hele werkelijkheid – zoals in het gedicht ‘Aankomst’: ‘We zijn op tijd volgens de dienstregeling / maar is de dienstregeling op tijd’. Niets is nu nog zeker en we vragen ons af: ‘vind je onder de stevige grond weer grond / onder de voeten?’ (‘Luchtfietser, luister’)
Wie meer wil weten over Krijn Peter Hesselink, wie deze intrigerende dichter bijvoorbeeld wil zien performen op YouTube-filmpjes, moet maar eens kijken op http://www.krijnpeter.nl/.
Krijn Peter Hesselink, Als geen ander, Nieuw Amsterdam, 2008