dinsdag 20 januari 2009

Mijn woordenboek (216)

AFSTOMPEND

Het stompzinnige stompt af. Stompzinnig geweld, stompzinnige seks, stompzinnig vertier, stompzinnige snelheid en oppervlakkigheid. Als je jonge mensen ervan kunt overtuigen dat Brusselmans, Aspe & tutti quanti literatuur zijn, zullen ze op den duur de scherpte missen om de waarde in te zien van échte schrijvers. Als je jonge mensen ervan kunt overtuigen van de waarden die door die MTV-rotzooi worden uitgedragen, kun je moeilijk verwachten dat ze niet seksistisch, materialistisch en egoïstisch worden. Als je jonge mensen ervan kunt overtuigen dat de virtuele contacten die zij via het net hebben échte vriendschappen zijn, kun je moeilijk van ze verwachten dat ze sociaal vaardig zijn. Als jonge mensen worden gebombardeerd met de vunzigste porno nog voor ze een medemens hebben gezien, laat staan hebben aangeraakt, geroken, gevoeld, gestreeld, kun je moeilijk van ze verwachten dat ze gegarandeerd een normale en zinvolle seksualiteit zullen ontwikkelen. Als je jonge mensen voortdurend op hun wenken bedient en voortdurend hun wensen instant bevredigt, als je ze niet leert wat wachten en geduld betekenen, enzovoort…

De afstomping bedreigt vooral de jeugdige leeftijden – uiteraard omdat die nog het meest voor vorming vatbaar zijn. Of voor deformatie.

Ik sla, vertrekkende vanuit het begrip, het woord afstomping, twee richtingen uit.

Iets stompt af, er is een onderwerp. Ik bedoel niet de middelen waarvan dat onderwerp zich bedient – amusement, kicks, sensatie, consumptie, cynisme – maar de instantie, of wat het ook moge zijn, die daar belang bij heeft. Die belang heeft bij het afstompen of, moet ik het anders zeggen, het niet ervoor zorgen dat er niet wordt afgestompt. Misschien is het verkeerd, een verlate vorm van animisme, daar een instantie te bevroeden, een soort van Big Brother of hogere macht – wat dan weer zou wijzen op een of andere vorm van complotdenken. Daarom stel ik alleen maar vast dat we in een maatschappij leven waarin onvoldoende gezag en voorbeeld aanwezig is om het afstompen tegen te gaan. Om de inspanning te doen opbrengen die nodig is om het afstompen, dat zelf toegeeft aan een soort wet der traagheid, of recht op luiheid of wat dan ook, tegen te gaan.

De tweede richting betreft datgene wat wordt afgestompt. Een oorspronkelijke scherpte, iets alerts dat in principe in elke mens aanwezig is. Want wat al stomp is kan niet nog stomper worden. Deze gedachte stoelt op een positief mensbeeld, het zij zo. Achter elke door overmatige stompzinnigheid cynisch en lui en moe en verveeld geworden mens schuilt een alerte, scherpzinnige, levenslustige en tot opbouwen gestemde ziel die, helaas, gefnuikt, verdoofd, gedoofd, uitgeblust is.