woensdag 7 januari 2009

Mijn woordenboek (210)

AFSCHUWELIJK

Afschuwelijk-schitterend: dat was zowat het begrippenpaar waaraan zowat alles uit de kunst werd onderworpen toen onze esthetische categorieën nog niet zo precieus ontwikkeld waren als ze nu zijn. Genadeloos werden deze van goddelijke genade voorziene schilder en gene potsierlijke kliederaar in de desbetreffende categorie – piëdestal dan wel doofpot – ondergebracht, om daar dan nooit meer uit of van te kunnen. (In plaats van ‘afschuwelijk’ werd ook het verdict ‘slecht’ gehanteerd – waarbij een Duits accent werd bovengehaald en de e zeer scherp werd aangezet: schlécht.) Het ging er bepaald apodictisch en dictatoriaal aan toe. Zonder mededogen werden in een oogwenk reputaties gesmeed, banvloeken uitgevaardigd, aureolen uitgedeeld. En altijd met de zegen van deze of gene hoge pief, op wiens naam werd geteerd om het eigen onfeilbare gezag en oordeel te staven. Het heeft mij twintig jaar en heel wat sociale averij gekost om dit puberale gedrag te vervangen door wat meer zin voor nuancering.