maandag 19 januari 2009

Philip Roth, Het complot tegen Amerika

090114 en 090115 – Een voormalige premier leerde zijn onderdanen ooit het onderscheid tussen feitelijke en hypothetische vragen. Dat is een nuttig onderscheid, maar het betekent nog niet dat hypothetische vragen niet interessant zouden kunnen zijn. Zij hebben in elk geval het onschatbare voordeel dat zij ons aan het denken zetten en aldus de loutere pragmatiek overstijgen. Zo kunnen wij ons afvragen hoe België er zou hebben uitgezien indien Albert I niet van zijn rots zou zijn gevallen, indien Dutroux niet zou zijn teruggevonden door een houthakker, indien de Koningskwestie niet niet en dus wél op een burgeroorlog zou zijn uitgedraaid, indien België geen kolonie zou hebben gehad. Met Het complot tegen Amerika stelt Philip Roth ook een hypothetische vraag. En geen kleintje. Wat zou er gebeurd zijn indien de Verenigde Staten eind de jaren 1930 zou zijn gezwicht voor de verlokkingen van het nazisme en bijgevolg niet in de Tweede Wereldoorlog zou zijn gestapt omdat het geen graten zou hebben gezien in het Duitse expansionisme op het Europese continent? De historische evidentie waarmee Roth zijn boek stoffeert, maakt deze hypothese in die mate plausibel dat ze niet ‘fantastisch’ en daardoor irrelevant wordt. Het tegendeel is waar. Door de literaire kwaliteiten van zijn boek slaagt Roth er zelfs in om daarenboven een aantal algemene kenmerken van een maatschappij in diepe crisis in beeld te brengen. Roth heeft het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt. Niets lijkt zo moeilijk als een alternatieve geschiedenis te schrijven. Roth verleidt ons erin te geloven dat Amerika een met het nazisme sympathiserende president heeft gehad, terwijl we natuurlijk allemaal weten dat dit niet het geval is geweest. Het moet al even moeilijk zijn om op een geloofwaardige manier de Holocaust te ontkennen. Roth zet zo overtuigend zijn hypothetische werkelijkheid neer, dat de lezer soms vergeet dat het niet zo is gegaan. Dat is een vreemde gewaarwording – ook al omdat hier blijkt dat je met fictie een soort werkelijkheidservaring kunt oproepen. Zoals de geschiedschrijving dat kan. En daarmee wordt natuurlijk ook de kwestie van de onontkoombare relatie tussen geschiedschrijving en fictionalisering een thema van dit uitzonderlijke boek. Hoe moeilijk en onwaarschijnlijk ook, Roth slaagt erin om zijn hypothese geloofwaardigheid mee te geven. Hij schetst een klimaat van onzekerheid, angst en wantrouwen, en ook als hij de ‘gebeurtenissen’ laat culmineren in een gewelddadige staatsgreep en een heuse Jodenvervolging, blijven wij begrijpen wat hij ons wil zeggen. Geloofwaardig is het alleszins want wij weten maar al te goed dat het mogelijk is. Wat Roth als een fictie in het Amerika van de late jaren dertig, vroege jaren veertig situeert, was in Duitsland in die periode immers realiteit – hoe onvoorstelbaar het ook moge zijn. Én er waren in de Verenigde Staten in die periode voldoende feiten op basis waarvan we nu kunnen stellen dat Roths hypothese nog zo gek niet is. Door het verhaal te vertellen vanuit het oogpunt van een kind dat opgroeit in een modaal (joods) gezin, toont Roth ons de monsterlijke kracht van het alledaagse, de op onveranderlijkheid gerichte wet der traagheid die onze levens beheerst en die ons blind doet zijn voor gebeurtenissen die zich op een veel ruimere schaal aan het voltrekken zijn. Wij zijn, om het eenvoudig te zeggen, niet alert. Wij zijn verdoofd door ons comfort. En door de media waardoor wij worden gemanipuleerd (want ook dat aspect komt in dit boek zeer nadrukkelijk aan bod). Wij beschikken niet over het vermogen om het naderende onheil op tijd te herkennen. Door de ‘grote’ geschiedenis te beschrijven vanuit het standpunt van het gezin (gezien door de ogen van het kind) slaagt Roth er ook in om te tonen hoe de tweespalt in de samenleving – met het antisemitisme als splijtzwam – wordt weerspiegeld in de nucleus van het gezin en die van het ras: tegenstellingen binnen de joodse gemeenschap zelf. Maar er is ook de verdeeldheid in het individu zelf: de kleine Phil Roth probeert de onderbuurjongen Seldon, wiens familie veel meer het slachtoffer wordt van het gelaakte antisemitisme, van zich af te schudden – zonder dat daar echt beweegredenen voor zijn. En laat dat nu een structurele overeenkomst zijn tussen antisemitisme en op niets behalve een instinctieve afkeer gebaseerde antipathie. Op die manier wordt Het complot tegen Amerika een metafoor. Niet alleen voor het rechtse, in zichzelf gekeerde en paranoïde Amerika dat Roth in 2004 bekritiseerde, maar evengoed voor de bedreigingen waaraan onze huidige leefwereld is blootgesteld. Wij zullen ook niet moeten zeggen dat we ‘het niet geweten hebben’. Zoals we ook moeten afleren te zeggen: ‘Dit kan hier niet gebeuren.’ Daarom ook is een houding die erop gericht is zich enkel met feitelijke vragen bezig te houden zo laakbaar. Hypothetische vragen kunnen ertoe bijdragen dat de situaties waarin de onaangename feitelijke vragen moeten worden gesteld zich niet voordoen.