Meestal verloopt alles makjes, braaf in de pas, voorspelbaar… Maar dan heb je ineens:
- de jongeman die door zijn keurige vader, die hij thuis voor de tv waande, onder een straatlantaarn wordt begroet terwijl hij, de jongen, een jongedame, noch door hemzelf noch door zijn vader ooit eerder gezien, aan het tongzoenen is; ‘Elk zijn goeienavond’, zegt de vader lakoniek, en hij vervolgt zijn avondwandeling;
- de restaurantuitbater die, daags voor de opening van zijn zaak en na weken van verbouwingswerken, bij een laatste inspectie van zijn dak tuimelt en morsdood in een plas bloed tussen de tafeltjes op het terras blijft liggen; het restaurant gaat van start met twee maanden rouwverlof;
- de arbeidster in een visverwerkend bedrijf in een Vlaamse kuststad die na haar uren voor een obscure Franse uitgever boeketverhaaltjes schrijft, die in Parijs onder een andere auteursnaam worden gesleten aan clochards en zakenlui die zich vervelen; heel wat Vlaamse visbedrijfverhalen vinden op die manier hun weg naar de Franse gebruiksbellettrie…