Peter Vandermeersch maakt in zijn commentaarstuk enkele pertinente bedenkingen bij de noodhulp aan Zuidoost-Azië. Over hoe we met een glas champagne in de hand aan de oudejaarsdis onze persoonlijke tsunami-ervaringen beschreven. Over hoe prominenten van hier zich ginds aan lijkenpikkerij bezondigen. Over hoe we de zes Belgische doden disproportioneel uitvergroten in het licht van het totaal van 150.000 slachtoffers. Dat is allemaal juist. Maar ik hoor Vandermeersch niet de volgende bedenking maken. Waar gaat al het geld naartoe dat we nu met een groot hart inzamelen? Is het om de weggespoelde toeristische industrie zo snel mogelijk te herstellen? Komt die noodhulp met andere woorden à la limite de kapitaalkrachtige en in ecologisch opzicht totaal immorele westerse toeristen ten goede die ginds midden in de Europese winter op hun luie krent in de zon gaan liggen bakken – ten koste van de plaatselijke bevolking die met de kruimels van dit krentenbrood genoegen moeten en willen nemen? Om nog maar te zwijgen van de sekstoeristen die de mensen van ginder met niets anders dan terechte minachting voor alles wat westers is achterlaten. Ik mag hopen dat het ingezamelde geld voor andere doeleinden wordt aangewend.