Gisteren keek ik naar Ter Zake. Het onderwerp over de bloggers interesseerde me wel, maar eerst moest ik door het voor deze dagen gebruikelijke tsunami-nieuws baggeren. Het interview van uw jonge collega met een lid van het identificatieteam tartte elke verbeelding. Het was stuntelig, onprofessioneel, pijnlijk. De ondervraagde probeerde nog enigszins een waardige toon te handhaven, maar kon niet verhinderen dat de journalist vragen stelde in de zin van: ‘Hoeveel Belgen heeft u al geïdentificeerd?; Hoe voelt u zich daar nu bij?; Bent u niet moe?; Hoe doet u dat eigenlijk, de hele dag in lijken wroeten?’ Lijkenpikkerij heeft zelden een pregnantere gedaante aangenomen. Van de weeromstuit begon de ondervraagde stug te antwoorden. Nog wel beleefd, maar toch zichtbaar verveeld. Nadat deze gênante vertoning eindelijk was afgesloten, vond u het nodig om een vraag af te vuren op de journalist: of hij verwachtte morgen alweer zonnekloppers op het strand aan te treffen. Erg, hé? Tja, dat verwachtte die journalist wel. Want hij had maar moeilijk een hotelkamer gevonden en het waren heus niet allemaal gerechtsdokters en journalisten die de hotels bezetten. Hij voegde er nog aan toe – zo is het hem geleerd – dat hij morgen zou proberen om eens een smeuïge reportage neer te zetten over hoe zo’n lijkidentificatie dan wel écht in z’n werk ging. ‘Morgen in Ter Zake!,’ kondigde hij trots aan, waarop hij nog de kanttekening maakte dat het moeilijk zou zijn om er rechtstreeks bij te zijn, laat staan het te filmen. ‘Goed zo,’ zei u dan, ‘we kijken er naar uit.’ Spreek voor uzelf, mevrouw de Aguirre.
Tot hier was het tenenkrullend gênant, dat hele non-event, die tien minuten aasgierentelevisie. Maar wat nu volgde… U, mevrouw de Agiere, zei, glimlachend: ‘En bedank uw gesprekspartner voor zijn kordate antwoorden.’ U probeerde het geblunder van uw collega wat in te dekken en lachend weg te relativeren, maar u deed dat met een schokkende en onvergeeflijke kortzichtigheid. U maakte een man belachelijk die met zijn moeilijke en bewonderenswaardige taak torenhoog boven jullie laagbijdegrondse journalistieke praktijken verheven is.
O ja, en dan waren de bloggers aan de beurt. De keuze van geïnterviewden was min of meer representatief: een dagboekschrijfster, een fotoblogger, een ‘burgerjournalist’ wiens blog meer bezoekers krijgt dan de website van de VLD. Op die gesprekjes viel niets aan te merken. Dat was oké, mensen die het medium niet kennen kregen een vrij objectieve en zelfs flatterende kijk op de zaak want natuurlijk is de overgrote meerderheid van de weblogs het vermelden niet waard. Omdat ze alleen maar in de geest van de makers bestaan, en derhalve ook niet lang kùnnen bestaan. Alleen de goede, interessante, de eigen navel ontwijkende blogs zijn het lezen of bekijken waard – en het is dan ook daaraan dat Ter Zake terecht aandacht besteedde. Het feit alleen al dat het onderwerp een item was in Ter Zake is positief.
Minder positief, om niet te zeggen ronduit ergerlijk, was de inleiding op het item. Je zag computerschermen met teksten, en een stem die die teksten voorlas. ‘Dagboeken op het internet’, alsof alle weblogs dagboeken zijn. En dan ging het maar door over masturberen en vreemdgaan en anale seks. Ja, de aandacht van de kijker was gewekt, maar meteen ook een huizenhoog vooroordeel bij al diegenen die nog niet wisten wat weblogs zijn.