woensdag 26 januari 2005

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (12)

On parla de mille choses; à la fin du déjeuner, Gilberte dit timidement: « Je crois bien que vous avez très bien connu mon père. – Mais je crois bien », dit Mme de Guermantes sur un ton mélancolique qui prouvait qu’elle comprenait le chagrin de la fille et avec un excès d’intensité voulu qui lui donnait l’air de dissimuler qu’elle n’était pas sûre de se rappeler très exactement le père. « Nous l’avons très bien connu, je me le rappelle très bien. » (Et elle pouvait se le rappeler en effet, il était venu la voir presque tous les jours pendant vingt-cinq ans.)
(III:580)

Er werd honderduit gepraat. Na het middagmaal zei Gilberte verlegen: ‘U hebt, geloof ik, mijn vader erg goed gekend.’ ‘Dat mag je wel zeggen’, zei mevrouw de Guermantes op een melancholische toon die meteen aangaf dat ze het verdriet van het meisje begreep, maar waarin tegelijk ook een gewild overdreven intensiteit hoorbaar was, waardoor ze de indruk wekte te willen verbergen dat ze niet zeker was of ze zich de vader wel heel precies voor de geest kon halen. ‘Ja, we hebben hem zeer goed gekend, dat herinner ik me zeer goed.’ (En dat ze zich hem kon herinneren, was wel zeker, hij had haar vijfentwintig jaar lang bijna elke dag een bezoek gebracht.)

Het gesprek ging over allerhande dingen; aan het eind van het dejeuner zei Gilberte bedeesd: ‘U hebt denk ik mijn vader heel goed gekend.’ – ‘Dat zou ik denken,’ zei Mme de Guermantes op een melancholieke toon die aangaf dat zij het verdriet van het meisje begreep, en met een overmaat aan intensiteit waarmee zij de indruk maakte te willen verhelen dat zij niet zeker wist of zij zich de vader nu zo duidelijk herinnerde. ‘Wij hebben hem heel goed gekend, ik herinner mij hem héél goed.’ (En zij mocht zich hem inderdaad herinneren, hij had haar vijfentwintig jaar bijna dagelijks bezocht.)
(Cornips VI:174-175)