donderdag 27 januari 2005

Mijn woordenboek (55)

AANWENSEL
Al eens nagedacht over wat een aanwensel eigenlijk is? ’t Is niet een woord dat we elke dag gebruiken. Het klinkt wat onwennig in de oren. We zijn het niet gewend. Even opzoeken. ‘Afkeurenswaardige gewoonte’? Neen, dat is het niet. Dat is het zeker niet. Het is iets wat je onderweg opraapt. Afkijkt. Je ziet het, je wenst het, en je neemt het over. Is het daarom afkeurenswaardig? Moet het onder dat verdict gebukt gaan? Het kan gaan om een tic met de ogen. Een zenuwtrek. Of een woord dat je opeens veelvuldig begint te gebruiken. Het hoeft helemaal geen vies of vuil woord te zijn – in die zin zou het afkeurenswaardig kunnen genoemd worden. Je hoort het iemand zeggen en lap!, daar heb je het. Het neemt bezit van je, het kruipt in je taal en tong. En daar zeg je het opeens, en nog eens, en nog eens. Het woord wordt een tic. Iemand die jou in jaren niet heeft gezien zou vinden dat je ‘raar’ praat.
Dat woord hoeft dus zelf, omwille van zijn betekenis, niet afkeurenswaardig te zijn. Maar misschien is dat overnemen het. Even kijken. Van wie neem je aanwensels over? Alleen van mensen die je graag ziet, toch? (Het achterin een zinnetje geplaatste vraagje ‘toch?’ is zo’n aanwensel.) Wat zou daar mis mee zijn? Neen, een aanwensel kan om die reden niet afkeurenswaardig zijn.
Het afkeurenswaardige van aanwensels ligt hooguit in het gebrek aan autonomie. Maar djeezes (nog zo eentje), waar zouden we staan als niet iedereen een gebrek aan autonomie zou hebben en zo maar, lukraak, zijn eigen tics en tekens zou verzinnen? Waar zouden we staan als door de erotiek van de taal niet de een de eigenaardigheden van de ander zou imiteren? Daarin huist toch de verstaanbaarheid? Toch? In elk aanwensel speelt de appreciatie die we voor andere zielen kunnen voelen mee. Een wereld zonder aanwensels zou een killere wereld zijn. Nee, kom mij niet zeggen dat aanwensels afkeurenswaardige gewoontes zijn.