½6 op. Blog en naar het station voor de trein van 7.58 voor de uitstap met het Masereelfonds naar Charleroi. * P toont het boek Parallel Encyclopedia van Batia Suter: een bijna 600 bladzijden tellend boek met niets dan zwart-wit foto’s van alle mogelijke dingen, die op de pagina’s geschikt zijn volgens verwantschap – welke die verwantschap ook moge zijn.
© Batia Suter
Onze gids, de directeur van het B.P.S.22 Espace de création contemporaine de la Province de Hainaut, heeft voor ons een bezoek geregeld aan twee appartementen in een appartementsgebouw van Marcel Leborgne, een adept van De Stijl en Corbu, die enkele niet onverdienstelijke modernistische pakketbootverwezenlijkingen op zijn naam heeft staan. Het gebouw geeft uit op de kunstig opgehangen ring rond de stad, een megalomaan bouwproject dat, zoals – mede door beeld- en imagovorming – zowat alles hier, baadt in een sfeer van malafide malversaties, contracten en contacten die enkel kunstlicht verdragen en een algehele zedenverwildering als het er op aan komt op een correcte manier om te springen met overheidsgelden. Onze gids, overigens, is allesbehalve mild voor zijn stad en haar bestuurders. Nuja, hij wordt betaald door de provincie!
In het appartementsgebouw maken we kennis met de jeugdige bewoners van de hippe woonst op het vijfde, de bezielers van een actie om voor het volledige gebouw een gesubsidieerde renovatie te bekomen, en de oudere dame die op de derde verdieping kamers betrekt die qua aankleding in niets, maar dan ook niets, afwijken van wat je in een paar miljoen andere woningen in Wallonië, Vlaanderen, Noord-Frankrijk en omstreken kunt aantreffen: een kneuterigheid en kitscherigheid die met geen woorden te beschrijven valt maar die, vreemd genoeg, opnieuw in de smaak valt: beige tinten, oranje geometrieën, postuurkes en sanseveria’s, dat soort zaken… Na dit contrasterende dubbelbezoek trekken we naar de markt, die auditief volledig wordt gedomineerd door de decibels van een kraam dat Italianiserende muzak van onduidelijke signatuur aan de man poogt te brengen. We nuttigen het aperitief in het ‘Maison de huit heures’, een aan hetzelfde plein gevestigd Volkshuisachtig etablissement dat zijn naam te danken heeft aan de, laat ons wel wezen, bijzonder arbeidersonvriendelijke invoering van de ploegenarbeid. De zaak was het hele etmaal open om den arbeider niet alleen om twaalf uur ’s middags en acht uur ’s avonds maar ook om vier uur ’s ochtends van de broodnodige alcohol te kunnen voorzien. Na een wat lang uitvallend bezoek aan een Italiaans restaurant […] trekken we naar de Polytechnische School, waarvan we het in een torengebouw ondergebracht internaat bezoeken.Enfin, we bezoeken eigenlijk enkel de op een na bovenste verdieping van die toren, zeventig meter hoog, ten einde van een panoramisch uitzicht op de stad te kunnen genieten. Daar, zegt de naar het groene zuiden wijzende gids, heb je de residentiële wijken, ginds (andere kant) ligt Brussel en in die uitsnede (wijst westwaarts) heb je ‘le cliché de Charleroi’ – ik kijk en zie de door de inmiddels vallende regen laag gehouden rookwolken boven wat er rest van de industrie waarvan deze stad, voor ze stierf, ooit placht te leven. We dalen terug af van onze stalen en stenen toren en wandelen nu naar het zeer nabij gelegen B.P.S.22 Espace de création contemporaine de la Province de Hainaut, waar we de tentoonstelling van Frédéric Lefever bezoeken.
Le travail photographique de Frédéric Lefever se caractérise par une attention presque exclusive aux constructions, individuelles ou collectives. Toutefois, son intérêt se focalise sur des réalisations qu’il aime à qualifier de vernaculaires. Comme il l’explique lui-même, il renonce à saisir l’architecture pittoresque, comme l’architecture de prestige (par sa taille, sa fonction, voire son auteur), l’architecture industrielle (usine, friche ou logements ouvriers), ou encore l’architecture urbaine. Son choix se porte plutôt sur des constructions « sans importance, mais qui portent en elles une marque particulière, frappante », situées en bordure des villes, dans des quartiers résidentiels, voire dans des villages plus reculés, que ses clichés laissent en suspens. Loin d’être des typologies architecturales, ses photographies sont avant tout de réels « portraits » d’individus que l’on ne voit pas, mais dont la présence est perceptible à travers des détails, des couleurs, des agencements, etc.
Ik vond deze tekst terug op deze site.
Ik zie – en geniet zeer van – een collectie foto’s van huizen, winkelpuien, tribunes en incidentele vormen van architectuur waarachter, zo zegt toch de fotograaf, de zielen van de bewoners en gebruikers schuilgaan (of zoiets), alsook van de ruimte waarin, zeer gul van die ruimte gebruik makend, deze werken werden geaccrocheerd.
© Frédéric Lefever
We slenteren nu terug richting station, passeren enkele standbeelden van stripfiguren waarover onze gids, de directeur van het B.P.S.22 Espace de création contemporaine de la Province de Hainaut, met zin voor humor en historisch besef opmerkt dat hij nog altijd liever standbeelden voor imaginaire helden dan voor heldhaftige halfcriminelen heeft – een opmerking die in ons gezelschap op algemene sympathie wordt onthaald, terwijl ik mij toch de bedenking maak dat die hele B.D.-plastiek, die deze toch al niet zo mooie stad verder ontsiert, wat mij betreft gerust onder een van de terrils in de buurt kan worden verstopt. Maar goed, we zijn vandaag mild gestemd.
[…] * Op de trein terug naar Brussel-Zuid van 17.40 lees ik eerst in De Morgen een interview met fotograaf Walter De Mulder (de vader van C):
Overschrijven (118)
En digitaal, daar zal ik wellicht nooit aan beginnen. Het trekt me niet aan. Patrick De Spiegelaere had het daar ook lastig mee, vond dat plastic, slechte chocolade. En die foto's zijn niet beter, hé! De foto's die nu te zien zijn in de Sint-Pietersabdij zijn gemaakt met de oude Leica van vijftig jaar terug. Ze hebben hun eigenheid, hun eigen kenmerk, ze vormen één geheel, ze zijn leesbaar. Ze zijn grafisch interessant, compositorisch interessant, het moment is juist, zo hoort het. Het gevaarlijke aan al wat met die computers te maken heeft, is dat die machine u eigenlijk helemaal in zijn macht heeft. Men heeft niet de discipline of de kracht om te zeggen: tot hier. Men zit almaar te prutsen: dat oogje nog een beetje, de achtergrond een beetje verdoezelen en daar een boompje bij zetten. Er wordt aan gefoefeld. Als je dan weet dat álles kan in dat digitale circuit, dan vind ik: dat is als Jerommeke die zonder enige moeite een tram boven zijn hoofd tilt. Ik vind dat niet meer plezant.
* Op de bijzonder goed bezette trein naar Oostende lees ik Houellebecq: ‘Prévert is een lul’ en nog enkele andere essays uit de bundel De koude revolutie. * We worden opgewacht door F en M, met wie we in de zaak ‘Tuf Tuf’ nog iets gaan drinken. De recente zelfmoord van een vrouw die ik niet heb gekend (maar dat maakt het niet minder erg) beheerst het gesprek. ‘Ze stapte de trein tegemoet.’ * Nog even het Goudvis-portret van schilder Michaël Borremans (‘Als het uw eigen verwachtingen overtreft, als ge er zelf verbaasd over kunt zijn, dan pas is het goed’) […].