We plukken rozemarijn in een bos nabij het Lac de Carcès. * De abdij van Le Thoronet. Mooi publiek patrimonium! Het is er in de afgelopen twintig-dertig jaar behoorlijk veranderd: de ruïneuze toestand waarin de gebouwen zich bevonden is volledig weggewerkt en er is een bezoekerscentrum gebouwd. Ik maak foto’s. In de kerk een plechtig moment wanneer de gids voor de groep waarbij wij ons niet hebben aangesloten met een Corsicaans gezang de akoestiek demonstreert. Hij komt van vooraan door de zijbeuk naar achteren, heel traag, en schrijdt dan weer door het schip naar voren terwijl hij van ergens onderin zijn buik een diepe, warme klank opdiept en deze met schijnbaar gemak, zeer gedragen ten gehore brengt. * Na ons bezoek drinken we in de buvette onder de bomen aan de overkant een koffie. Deze plek is ongetwijfeld hartje zomer gloeiend heet, maar nu is de temperatuur aangenaam. Ik zie in een open Mini een met witte golfpetten uitgerust mannenkoppel (een oudere en een jongere man, die waarschijnlijk niet zijn zoon is) discussiëren over de volgende bestemming: het filateliemuseum in het naburige Le Luc? De jongere man lijkt niet zo enthousiast, maar twee minuutjes later bolt de Mini toch de parking af. *
Na de picknick naast een olijfboomgaard houden we halt in Ampus voor een koffie op het terras van café Fanfan. Dat heeft iets met tulpen te maken, weet S. De patron bromt met een doorrookte en waarschijnlijk ook wel doorzopen stem dat we niet zo rap moeten vragen hoeveel we hem moeten voor de twee grands crèmes. ‘Jullie zitten nog maar net.’ Hij heeft gelijk: onder platanen moet je een plataans ritme aannemen, of we moeten ons dan toch minstens aanpassen aan zijn aanpassing aan het plataanse ritme want hij is zelf van Tourcoing! We hebben het dan met hem natuurlijk over Dany Boon en Les Ch’tis. Ja, dat vindt hij wel een gave film. En hij is als nordist hier in de Midi uitermate goed geplaatst om te begrijpen waar Boon het over heeft. De man geniet zeker ook aanzien in het dorp want in de voormiddagen is hij ambtenaar in het gemeentehuis. Aan de overkant zitten op een stenen bank twee oudjes, die wat later, na te hebben gesoesd, rechtstaan en elk huns weegs gaan. Een kerel van een jaar of vijftig, alhier bekend, parkeert zijn Harley op het terras. De man die aan het tafeltje naast het onze zijn krant leest protesteert: ginds is toch plaats genoeg. Hij krijgt lik op stuk: Tu ne vas quand-même pas casser mes couilles! De twee bezadigde koppels die eveneens hier verpozen van hun wandeling fronsen de wenkbrauwen. * We komen vlakbij de Gorges du Verdon, waar ik dertig jaar geleden een lift kreeg in een bestelwagen met achterop een publiciteit voor de Tac-o-Tac, toen een nieuw product. * Eglise Robillon. Een nest roodstaartjes in de drempel. * Lac de Castillon. We hebben het over het mechanisme van het stuwmeer en over de Noord-Afrikaanse schrijvers Tarah Ben Jelloun en Benagisah Slimane. In het tussen twee bergwanden geprangde stadje Entrevaux nemen we een kamer in Hotel Vauban. De versterkingen die Vauban hier heeft laten bouwen domineren het uitzicht vanuit onze kamer: ze beginnen bij de toegangspoort onderaan bij de brug over de bergrivier die met aanhoudend geraas van links naar rechts voorbijstroomt en worden voortgezet in de vorm van een zigzaggend de berg opklimmende Chinese Muur-achtige trap die leidt naar een bovenop de rots neergeplant arendsnest.
’s Avonds maken we een wandeling door de smalle straten van het stadje, die samen een labyrint vormen waarin de duisternis sneller nederdaalt dan in het omringende dal en waarin opvallend veel wegwijzers leiden naar een Musée du Moto, dat we evenwel nergens aantreffen. Op een dak nestelt zich een kat – een zwarte uiteraard.