POSEREN
Wanneer ik een foto wil maken van X., een portretfoto, dan verkrampt hij onmiddellijk. Hij poseert niet graag. Dat is zichtbaar op het resultaat. Nooit slaag ik erin het gevoel te vatten dat tussen ons bestaat en dat volgens mij de essentie van een geslaagd portret zou moeten uitmaken. Een goed portret toont niet alleen hoe de fotograaf (of de schilder) zijn model ziet, maar ook omgekeerd: iets van wat het model voor de fotograaf voelt moet in het portret zichtbaar zijn. Goede portretfotografen moeten – zo vermoed ik toch – niet alleen over technische maar ook over sociale vaardigheden beschikken.
Het is een moeilijke discipline. Ik zou haar graag meer beoefenen, maar ik kom er maar zelden toe. Want een model moet je altijd eerst aanspreken. Om toelating vragen. ‘Waarom wil jij een foto van me maken? En wat ga je ermee doen?’ Tegen dat het moment is bereikt waarop over dat alles een consensus is bereikt, is het gevoel dat aan de basis lag van de vraag allang verdwenen.
Het is een van de paradoxen waar elke fotograaf zich mee geconfronteerd weet. Door op te treden, verstoort hij wat hij in beeld wenst te brengen. De waarnemer verstoort en vervormt het waargenomene. Zoals ook de wetenschapper zijn onderzoeksobject beïnvloedt en eigenlijk nooit tot een volmaakte objectiviteit kan komen.
Ooit stond ik oog in oog met een ree. Met drie reeën, om precies te zijn. Dat was in 2014, het begin van de tweede dag van een fietsreis. Ik kwam ’s ochtends uit mijn tent gekropen, die ik de avond tevoren op het eind van een akker, uit het zicht vanaf de weg, had opgezet. Drie reeën, een grote en twee kleinere, staarden me aan vanop een vijftigtal meter. Ik wist dat ik niet moest proberen mijn fototoestel boven te halen: bij de geringste beweging zouden ze aan de haal gaan. We bleven elkaar aankijken. Enkele seconden lang. Dan pas zetten ze het op een lopen, dat eigenlijk meer een springen was. Een foto van die ontmoeting heb ik niet, maar het beeld staat in mijn geheugen gegrift.
Ik dacht na over de verhouding tussen beeldenmaker en model naar aanleiding van de film Final Portrait (zie daarover hier). Ik vroeg me af wat het model in die film ertoe beweegt om zich zo langdurig te laten portretteren. Giacometti had meerdere urenlange sessies nodig. Enfin, nodig? Was de fysieke aanwezigheid van het model echt onmisbaar? Ik zal zeker niet beweren dat een fysiek aanwezig model geen surplus is, maar als ik het resultaat bekijk, Portrait of James Lord, durf ik te denken dat Giacometti dat ook wel op basis van een foto had kunnen bereiken. En als dat waar is, dan is er veel theater en ijdelheid in het spel, van de kant van respectievelijk de schilder en het model.Blijft de vraag waarom X. niet graag poseert. Ik zal het hem eens vragen, zonder fototoestel binnen handbereik.