zondag 26 juni 2022

notitie 225

(220623)

JE SUIS JAMAL (2/2)

In zijn reactie op de sneer van Jamal Ouariachi aan het adres van recensente Maria Vlaar (zie daarover notitie 224) haalt De Standaard-hoofdredacteur Karel Verhoeven alles uit de kast. Hij gewaagt van ‘intimidatie’, ‘bedreiging’, ‘bloeddorst’, ‘gewelddadigheid’, ‘moordtaal’ en ‘intimidatie van het vrije woord’. Hij bestempelt de interventies op de tijdlijn van Ouariachi als ‘pesten’, ‘belagen’ en ‘tieren’, en hij vindt het nog het meest verontrustend ‘dat niemand van de omstanders tussenbeide komt om Ouariachi erop te wijzen dat zijn bloeddorst onacceptabel ­gewelddadig is, of dat er een zweem van vrouwenhaat in te bespeuren valt’.

Dat laatste is werkelijk totaal misplaatst: het is een doorzichtige tactiek van Verhoeven om Ouariachi helemaal te diskrediteren door hem behalve bloeddorstigheid ook nog eens seksisme aan te wrijven. Hoewel daar geen enkele aanleiding toe bestaat. Of Maria Vlaar nu v, m of x is, is hier werkelijk van nul of generlei belang. Maar in deze tijd van oorlogsopflakkering tussen de seksen is het natuurlijk een gewiekste zet.

En vervolgens vindt Verhoeven het erg dat Ouariachi ervoor pleit om ‘recensenten die consequent onderpresteren’ ‘met pek en veren uit de boekenbijlages [weg te jagen]’. Vreemd vind ik dat, voor een hoofdredacteur. Mocht ik hoofdredacteur zijn, ik zou consequent onderpresterende recensenten wel degelijk wél wegjagen, tenzij natuurlijk het niet de bedoeling is dat zij degelijke recensies schrijven. Dat zou natuurlijk ook kunnen. (Vlaar schrééf eerder een recensie over Herfstdraad, maar die tekst is zo warrig dat ik er geen touw aan kan vastknopen. En ook hoogst verwarrend is dat Vlaar, jawel dezelfde Vlaar als die van het door Ouariachi gehekelde ‘essay’, in die recensie schrijft: ‘De hoofdpersoon is een schrijver van bijna veertig met zoveel overeenkomsten met Ouariachi, dat je geneigd bent ze als een en dezelfde te zien, een valkuil om te vermijden.’ Dus: waar ze in haar egofictie-essay de ‘ik’ in Ouariachi’s roman met de auteur vereenzelvigt (precies datgene dus waar Ouariachi zich zo boos over maakt), had ze eerder, in haar recensie, gesteld dat je dat niet mag doen. Begrijpe wie begrijpen kan.)

Het opiniestuk van Verhoeven is overkill. Het is een inderhaast opgetrokken rookgordijn van bluf om het eigen personeel in bescherming te nemen en de stoute schrijver die zich tegen de tekortschietende recensente verweert af te dreigen. Nochtans kan het toch niet dat Verhoeven, geen onverstandig man, niet beseft dat hij de woorden van Ouariachi niet letterlijk moet nemen. Akkoord, misschien had Ouariachi die heftige woorden niet moeten gebruiken. Maar het is een stijlfiguur. Een hyperbool. Het is er zodanig óver dat geen zinnig mens toch kan denken dat hij het serieus meent dat hij bij Vlaar de halsslagader wil doorbijten. Het is gezegd binnen ‘een collegiale context van speels literair debat’, zoals hij het zelf in zijn reactie op Verhoeven formuleert. Nochtans is het dat wat de hoofdredacteur zegt. Dát is pas kwalijk. Het kwalijke van Verhoevens opiniestuk is dat hij doet alsof hij niet inziet dat hij het niet letterlijk moet nemen. Dat is een miskenning van de eigenheid van het polemische genre. Verhoeven moedigt letterlijkheid aan. Hij zou moeten weten dat dit veel kritiek en vrijheid van meningsuiting onmogelijk maakt.

Ouariachi kaatst in zijn reactie de bal terug naar Verhoeven: niet hij, Ouariachi, intimideert, neen, het is ‘bedreiging plus intimidatie en smaad (…) wanneer een hoofd­redacteur een schrijver, die geregeld aan deze krant heeft bijgedragen, als een vrouwenhatende doodsbedreiger wegzet’. Ik ben het daarmee eens.

Conclusie: de bewoordingen van Ouariachi waren overdreven agressief, maar het is flauw en zelfs kwalijk om ze uit hun context te rukken. Overigens, waar blijft Vlaar in deze hele discussie? Neemt ze vrede met de rugdekking van haar hoofdredacteur?

Het meest betreurenswaardige is dat in deze hele discussie verloren gaat datgene waar het Ouariachi eigenlijk om te doen was. Niet dat een recensente zijn boek niet goed las, maar dat het in het algemeen gewoon bar gesteld is met de literaire kritiek. Dát is het waar de hoofdredacteur zich over zou moeten bezinnen.

Ik vond het essay van Vlaar, afgezien van die uitschuiver waarover Ouariachi struikelde (en waarover ondertussen al een rechtzetting is gepubliceerd), al bij al nog zo slecht niet. Maar ik ben bang dat Vlaar van de hoofdredacteur, die natuurlijk het belang van zijn commerciële opdrachtgevers voor ogen moet houden, de richtlijn zal krijgen om in het vervolg wat minder doorwrochte teksten te schrijven. ‘Beperk je tot een besprekingetje van maximum driehonderd woorden, Maria, dat is voor onze gemiddelde lezer al moeilijk genoeg.’ En zo zal dit incident bijdragen tot de verdere afbraak van het literaire bedrijf. Of van wat daar nog van overbleef.