(220608)
WACHTKAMER
De gekende troosteloze aanblik. Een drietal personen die op- noch omzien wanneer ik binnenkom. Geen enkele aanduiding dat er schot in de zaak komt. Wie hier gaat zitten, levert zichzelf uit aan onvoorspelbaarheid. Je weet niet of je er vijf minuten zult wachten of twee uur. Ik ken dat soort situaties: het is niet de eerste keer dat ik een wachtkamer betreed. En daarom doorboor ik meteen de akelige stilte die hier hangt: ‘Goede middag, hebben jullie er een idee van hoelang hier moet worden gewacht?’
De meneer van middelbare leeftijd zegt dat hij er geen idee van heeft. De jonge vrouw – ze heeft het, te zien aan haar strakke topje en het zweet op haar bovenlip duidelijk te warm – zegt dat ze hier al een uur zit. Dat is niet bepaald bemoedigend.
Ik neem plaats en richt mij na enkele minuten, nadat een zwarte vrouw voor het periodieke controleonderzoek is binnengekomen en heeft plaatsgenomen, tot de jongedame: ‘Het is toch niet normaal dat u hier al een uur zit? Misschien staat u niet op de wachtlijst van de dokter?’ Daar lijkt ze nog niet aan te hebben gedacht.
De zwarte vrouw begint aan een Franstalig telefoongesprek. Ze weet niet wanneer ze hier buiten zal zijn. Maar ze komt zeker nog langs. De mannenstem aan de andere kant klinkt vriendelijk en geduldig.
Een jongeman betreedt de wachtzaal. Even later een vrouw met een hoofddoek, die tegenover mij plaatsneemt en zonder oortjes naar Arabische of arabiserende muziek begint te luisteren.
Na tien minuten stilte en geen-schot-in-de-zaak staat het meisje recht. Ze stapt op de glazen deur af die uitgeeft op de gang die naar de consultatiekabinetten leidt en geeft daarop een kordate roffel ten beste. In die gang heb ik tot dan toe nog geen teken van leven mogen bespeuren, al zit ik hier nu toch ook al een kwartier. Mij geen zorg hoor, of ik nu hier of elders mijn boek lees, dat maakt me niet uit. Ik ben daar nogal stoïcijns in. Al vind ik het muziekje van de mevrouw tegenover mij wel een beetje storend. Maar ik zeg er natuurlijk niets van. Ze vraagt – in het Frans – aan de meneer van middelbare leeftijd of men zich hier ergens moet aanmelden. ‘Non,’ antwoordt die meneer met een Vlaams accent, ‘il faut seulement attendre.’ ‘Et espérer,’ vul ik met een kwinkslag aan. De kwinkslag valt op een koude steen.
De roffel van het meisje scoort meteen resultaat. Een opvallend wulps geklede en geschminkte mevrouw, slank en met niet dichtgeknoopte medische schort die uitzicht biedt op een blouse waarvan de twee of drie bovenste knopen ook niet dichtgeknoopt zijn, treedt op hoge hakken naar voren en vraagt of er iemand op de deur heeft geklopt. ‘Ja,’ antwoordt het meisje geheel naar waarheid, ‘ik heb op de deur geklopt.’ De mevrouw met de hoge hakken informeert naar de naam van het meisje. Het meisje zegt haar naam. ‘Inderdaad,’ zegt de mevrouw met de hoge hakken, ‘ik zie uw naam hier op mijn lijst staan. U was te laat.’ ‘Ik was twee minuten te laat,’ verdedigt het meisje zich. ‘Ja, maar toch te laat,’ herbevestigt de hooggehakte, die aan de jongeman die net is binnengekomen zegt dat hij mee naar binnen mag. ‘Met u ga ik graag mee,’ zegt de jongeman. Ik vind dat hij een hashtag tegen zijn kop verdient, maar de hooggehakte laat zich zijn onbeschaamdheid welgevallen.
Wat later mag het meisje dan toch binnen. Drie minuten later komt ze terug buiten en banjert dwars door de wachtruimte het gebouw uit. Dat doet ze zonder te groeten, terwijl ik dan denk: als ik jou niet had aangepord, zat je hier misschien nog. Ik maak van de gelegenheid gebruik om aan de hooggehakte verpleegster of dokter – het is mij niet duidelijk wat zij is – te vragen of ik dan wel op de lijst zou staan, eventueel-alstublieft. Ik zit hier nu toch ook al een halfuur en ik moet straks mijn trein.
Ik blijk niet op de lijst te staan. ‘Ik zal het eens checken,’ zegt de hooggehakte. De zwarte mevrouw en de mevrouw met de hoofddoek kijken mij verongelijkt aan: ‘Die staat niet eens op de lijst en straks mag hij nog voor ons binnen.’ Ik zie het hen denken, maar dan in het Frans.
En ze krijgen gelijk. Even later mag ik binnen. Wanneer ik een kwartiertje later terug door de wachtzaal moet om naar buiten, naar de straat te gaan, zie ik dat er nog een jonge vrouw is binnengekomen. Ze zit ijverig op een laptop te tokkelen die ze op haar bovenbenen in evenwicht houdt. De tippen van haar voeten zijn naar elkaar toe gedraaid. Ik zal nooit weten welke rol zij in dit verhaal te vervullen heeft – behalve dan als rekwisiet in de scène van mijn uittocht uit dit oord van onzeker en zelfs schier uitzichtloos wachten.