(220622)
LADDER
Ik woon hier nu al zeventien jaar en heb zonet vier buren leren kennen. Enfin, voor het eerst aangesproken. We leven inderdaad naast elkaar.
De eerste twee vormen een echtpaar. Kwieke tachtigers, maar meneer zit duidelijk met iets. Hij klampt me aan wanneer ik met mijn fiets aankom. ‘Hebt u een lange ladder?’ Neen, dat heb ik niet. De twee hebben zichzelf buitengesloten: de voordeur van hun appartement op de eerste verdieping is dichtgewaaid en de sleutels liggen binnen. Maar het raam van de slaapkamer staat wel open. Mevrouw zit, aangeslagen en ook wel wat bevangen door de warmte, vermoed ik, op de eerste trede van de trap te wachten. Ik ken haar van Facebook: S. heet ze. Ik volgde haar een tijdje omdat ze de cartoons postte van een tekenaar wiens werk me wel interesseerde. Toen al vroeg ik me af hoe het in godsnaam mogelijk was dat we nu al zeventien jaar in elkaars onmiddellijke omgeving wonen zonder ooit een woord tegen elkaar te hebben gezegd.
Meneer heeft al naar de brandweer gebeld. Maar die vragen 350 euro voor een interventie. Ik zeg dat we het probleem wel zelf zullen oplossen. In de kelder heeft het koppel een trapladdertje staan, maar dat reikt niet hoog genoeg. Ik besluit om aan te bellen bij de loodgieter, die in onze straat een paar appartementsblokken verderop woont.
De loodgieter is niet thuis. Dan maar aanbellen aan het herenhuis wat verderop. Hoge plafonds, die mensen moeten dan toch een lange ladder hebben? De heer des huizes opent de voordeur. We kennen elkaar van zien. ‘Goeiedag meneer,’ zeg ik heel beleefd. ‘U kent mij niet maar ik ben P. en ik woon daar, in nummer 4.’ En ik leg hem het probleem voor. Hij heeft geen lange ladder, maar hij raadt me aan om eens bij meneer Declene aan te bellen, daar op de hoek. ‘Mag ik het hem met uw groeten vragen?’ ‘Jazeker,’ zegt de meneer van het herenhuis met de hoge plafonds, en hij noemt zijn familienaam: Vandevyvere.
Ik stap dus een eindje verder naar het huis van meneer Declene. Onderweg zie ik meneer Parmentier staan, van het grote hoekhuis tegenover dat van meneer Declene. Hij staat buiten met werklieden te praten die een hek aan het installeren zijn. Ik leg hem uit wat mijn probleem is, enfin, het probleem van de meneer en mevrouw die ondertussen op mij aan het wachten zijn. Meneer Parmentier heeft zelf geen lange ladder (hoewel hij in zijn huis toch ook wel hoge plafonds heeft) en ook de werklieden hebben er geen bij, maar hij doet dezelfde suggestie als meneer Vandevyvere. Ik dus naar meneer Declene, die ook hoge plafonds heeft. En – oef! – een lange ladder.
Ik sla enkele stappen in mijn verhaal over. Ik heb mijn hoogtevrees overwonnen, ben een meter of vier boven het trottoir over de ballustrade van het balkonnetje op de eerste verdieping gekropen, ben door het open raam geklommen en ben door de slaapkamer met het opengeslagen bed en langs de woonkamer met de roze muren die ik vaak tot heel laat ’s avonds zie wanneer het licht er nog brandt tot bij de voordeur van het appartement gegaan en heb deze geopend en er een stoel tussen gezet opdat hij niet meer zou dichtwaaien, ben naar beneden gegaan en heb de dankbetuigingen van de meneer en mevrouw die zich hadden buitengesloten in ontvangst genomen. Hoe ze mij kunnen vergoeden? Ik wuif het weg, maar ze dringen aan. Ik suggereer dan maar dat ze mij een pint kunnen trakteren wanneer binnen een week of twee de zomerbar opnieuw in het park zal staan opgesteld. Mevrouw vraagt mijn naam en legt meteen de link met onze Facebookconnectie. ‘Ach,’ zegt ze, ‘en u woont vlak naast ons!’
Ik ben daarna met de ladder van meneer Declene terug naar diens huis gestapt, langs de huizen met hoge plafonds van meneer Vandevyvere en meneer Parmentier. En dan heb ik nog tien minuten met meneer Declene gepraat. Over de buurt en de buren, en dat we elkaar toch zo slecht kennen. En over zijn openhartoperatie van een paar weken geleden en hoeveel geluk hij heeft gehad omdat hij de symptomen nauwelijks bij zichzelf had waargenomen. Een beetje druk op de borst maar verder niets: niet buiten adem zijn, niet zweten, geen gezwollen benen, geen pijn in de arm, altijd gezond geleefd, nauwelijks cholesterol en geen alcoholmisbruik, laat staan roken. Neen, tijdens een doktersvisite naar aanleiding van een andere klacht werd het euvel opgemerkt – en hop naar de spoed en drie dagen later geopereerd. En daar is meneer Declene nu van aan het herstellen.
Ik zeg hem dat ik, wanneer het door mij geholpen koppel mij deze zomer op een pint trakteert in het park, ook hem zal optrommelen zodat ook hij voor het gebruik van zijn lange ladder kan worden ‘vergoed’. En ik denk: waarom vraag ik er dan meneer Vandevyver en meneer Parmentier ook niet bij?
Ik schrik ten slotte ook van het besef hoe geschiedenisloos mijn bestaan moet zijn, dat ik na dit voorval al het idee heb een avontuur te hebben beleefd.