zaterdag 11 juni 2022

notitie 212

(220609 en 220611) 

BURN-OUT

Iedereen kent wel iemand in zijn omgeving die met een burn-out te maken heeft gekregen, als hij/zij al niet zelf in de lappenmand ligt. Wat is er aan de hand, dat het hek zo van de dam is? Hoe is deze dijkbreuk tot stand gekomen? – want dat lijkt het toch te zijn: een dijkbreuk.

Wat volgt is: luidop denken. Ik noteer enkele mogelijke verklaringen die in mij opkomen – zonder volledigheid na te streven. Ik heb me niet ingelezen in het onderwerp, ik heb er geen studies rond verricht. 

 


1. Om te beginnen vermoed ik dat velen niet voor de eerste keer een burn-out hebben of er al geruime tijd mee zitten. Maar het is voor velen wel de eerste keer dat het zo wordt benoemd. De vorige keer, of tot nu toe, bleven ze loyaal aan hun werkgever, solidair met hun collega’s of bang voor een afwijzende of veroordelende, om niet te zeggen stigmatiserende reactie van hun omgeving. Ze gaven gevolg aan een het strikte arbeidsethos waaraan ze zich contractueel hadden verbonden en die hun ook door onze prestatiecultuur wordt opgelegd. Ze ploeterden voort vanuit een sterk ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel, in de veronderstelling dat hun malaise wel vanzelf zou overgaan of dat ze in de eerstvolgende vakantie wel wat tijd zouden vinden om hun conditie bij te spijkeren.

2. Er is een soort van kettingreactie ontstaan: vanaf een kritische massa burn-outgevallen stappen individuen die dat anders niet zouden doen gemakkelijker naar de dokter. Managementjargon: multiplicatoreffect.

3. Een andere verklaring is, vermoed ik, dat dokters gemakkelijker overgaan tot de diagnose van burn-out. Het is misschien een gewaagde veronderstelling, maar zou het kunnen dat hier sprake is van projectie maar ook van een soort van tegenbeweging? Dokters hebben zich tijdens de coronapandemie in de steek gelaten gevoeld door de overheid. Nu wachten ze uitgeput en met angst op een eventuele volgende golf, die zij vrezen niet meer aan te kunnen. In de symptomen van hun patiënten herkennen ze hun eigen klachten. Maar ook: door nu massaal werknemers op non-actief te stellen, lijken zij uiting te geven aan hun ongenoegen over de overheid of, bij uitbreiding: over het systeem.

4. De coronacrisis speelt zeker mee. Velen zijn danig op de proef gesteld. Niet alleen in de zorg maar ook in het onderwijs en in heel wat functies waar werken op afstand mogelijk is gebleken en allicht ook zal gehandhaafd blijven. Werknemers staan vaak veel te zwaar onder druk, om niet te zeggen dat ze worden uitgeperst. Ze moeten een groot deel van hun energie, ijver en enthousiasme opofferen aan ondoorgrondelijke administratieve taken en geraken vervreemd van de motivatie die hen het beroep heeft doen kiezen.

5. De burn-outpandemie is, in zekere zin, een massaal verzet tegen een evolutie die al lang aan de gang is: de doorgedreven rationalisering van de arbeid. Stachanovisering, kwantificering, het aanhoudend nastreven van het ‘boeken’ van nog meer ‘efficiëntiewinsten’, een algehele instrumentalisering en digitalisering, het uitdrijven van informele contacten die alleen maar tijdrovend zijn en bovendien wel eens een solidair verzet zouden kunnen voeden… De terreur van het managementdenken kortom, dat tot in de infiemste details van het arbeidsproces is doorgedrongen. De ontmenselijking van de arbeid. De betutteling die de relaties kenmerkt tussen ondergeschikten en oversten, die zelf zwaar onder druk staan. Niet toevallig zijn conflicten op de arbeidsvloer vaak de oorzaak van een burn-out, of juister: de druppel die de emmer, die al lang vol was, doet overlopen. Dit alles is niet wat mensen onder zinvolle arbeid verstaan.

6. Het thuiswerken heeft de banden met de werkvloer en met de collega’s doorgeknipt. Binnen een strikte functionaliteitscalculus is het, praktisch en technisch, misschien wel mogelijk om thuis te werken, en het biedt zeker ook voordelen, onder meer voor het milieu, maar wat de heren en dames functie-analisten over het hoofd zien is hoe belangrijk het informele samenzijn en ook het sámen werken is voor het algemene welbevinden.

7. Het zich vastrijden in consumentisme en statusnajagerij. Naast de overvolle agenda voor het werk wordt ook het privéleven belast met tal van nutteloze ambities en zelfopgelegde doelstellingen die de kwaliteit van het leven niet bevorderen.

8. De atomisering van de maatschappij. Het wegvallen van sociale verbondenheid. Het verdwijnen van de gedeelde publieke ruimte. De instrumentalisering en anonimisering van heel veel aspecten van de samenleving, die hoe langer hoe minder een samenleving is.

9. Het gewicht van de algemene politieke, ecologische en ook economische omstandigheden: een wegkwijnende democratie, de oorlog in Oekraïne, de klimaatcatastrofe die op ons en op onze kinderen afkomt, de toenemende ongelijkheid in de verdeling van de welvaart. Het gewicht van de wereld dat wij allen, overgeïnformeerd als we zijn, op onze schouders tillen, wordt te groot.

Tot daar enkele mogelijke verklaringen. Aanvullen staat vrij.