Ik had het in notitie 215 over James Joyce, en dat het lezen van diens werk en een aantal van de secundaire werken ‘een van de belangrijkste episodes in mijn persoonlijke lectuurgeschiedenis’ vormt. ‘Een van de’: dat doet mij natuurlijk de vraag stellen wat dan wel die andere episodes zijn. Ik zet ze even op een rij, en voor elke episode geldt dat ze onvoltooid is – wat mij tegelijkertijd in paniek doet slaan als geruststelt: paniek om evidente redenen en geruststelling omdat ik weet dat ik mij de volgende dertig jaar niet hoef af te vragen waarmee ik nu weer mijn tijd zal moeten doden.
Proust is zo’n ‘belangrijke episode in mijn persoonlijke lectuurgeschiedenis’. Ik bewaar alles wat ik van en over hem bezit in een aparte bibliotheekkast. In 1980 las ik een eerste keer Combray en in 1993 een eerste keer Over het lezen (Sur la lecture). Sindsdien herlas ik beide boeken herhaaldelijk. Ik las ook een aantal biografische werken over Proust, onder meer de lijvige biografie van Ghislain de Diesbach. In 2006 begon ik aan een systematische lectuur van A la recherche du temps perdu, Frans en Nederlandse vertaling naast elkaar, en daar breng ik verslag van uit op de blog Rechercheur. Die lectuur ligt nu wel al meer dan twee jaar stil en het wordt tijd dat ik haar hervat want ik berekende eerder al dat ik tot ver voorbij mijn tachtigste alert genoeg zal moeten blijven om op die manier en aan het tot de onderbreking gehandhaafde tempo de volledige Recherche te doorploegen. Ik heb me ook een tijdje geamuseerd met het zelf vertalen van zinnen uit de Recherche – daarvan is de neerslag hier te vinden.
Naast Joyce en Proust levert W.G. Sebald een derde leesproject op. Eigenlijk ben ik met deze auteur al meer dan 25 jaar vrijwel voortdurend bezig: vanaf het ogenblik dat ik louter toevallig een recensie-exemplaar van een boek in handen kreeg dat toen nog Melancholische dwaalwegen heette (nu, in de nieuwe vertaling van Ria van Hengel, is dat: Duizelingen). Als nooit tevoren bij om het even welke andere auteur was ik danig onder de indruk: dit was zonder enige twijfel van het beste wat ik ooit had gelezen. Sindsdien ben ik het – gelukkig én zeer jammer genoeg – weinig omvangrijke oeuvre van Sebald voortdurend aan het herlezen. Nu doe ik dat in combinatie met de eerste Sebald-biografie, die van Carole Angier. Zij bespreekt ook de werken, die ik dan ook, parallel met de biografie, voor de zoveelste keer herlees.
Een leesproject dat minder aan één auteur is gebonden, heet: Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Het uitgangspunt is een fascinatie voor de toestand waarin dat land na de totale ondergang was terechtgekomen en hoe het daaruit is rechtgekrabbeld. Sebald heeft hierin zeker zijn plaats, maar er zijn ook vele andere schrijvers, bijvoorbeeld Uwe Timm, Günther Grass, Uwe Tellkamp, enzovoort. Veel Uwes want Uwe Johnson hoort ook in dit rijtje thuis. Ik kon niet aan de verleiding weerstaan om diens Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl te kopen, de vertaling van Jahrestage – en alleen al omwille van die forse investering voel ik me genoodzaakt om ook dat boek zeker te lezen. Een historisch werk dat in dit project past en op mijn tijd wacht, is Wolfstijd. Duitsland en de Duitsers 1945-1955 van Harald Jahner.
De meeste boeken die ik aanschaf vind ik in het tweedehandse circuit, maar vaak koop ik toch ook nieuwe boeken, aan de volle prijs dus – en die moet ik dan toch voorrang geven in mijn lectuurprogramma want anders krijg ik die investering niet uitgelegd. De categorie van nieuw aangekochte boeken vormt een apart leesproject. Het gaat om tientallen titels.
Na zelf vele jaren leesclubs te hebben begeleid en in functie daarvan heel wat boeken te hebben gelezen en bestudeerd (zie deze lijst, ben ik nu zelf lid van leesclubs. Ook dat zorgt voor leesprojecten: binnenkort staan Serotonine van Michel Houellebecq en de boeken van Wessel te Gussinklo op het programma. Van die laatste zullen we De hoogstapelaar lezen, maar ik heb me de hele Ewout Meyster-tetralogie aangeschaft waarvan dit ene boek het derde deel is.
En tot slot zou ik me willen verdiepen in – ik doe een willekeurige greep – het werk van David Foster Wallace, Michel Leiris, Robert Musil en Olga Tokarczuk, in Leven en lot van Vasili Grossman, in de verzamelde werken van Arthur Schopenhauer, Michel de Montaigne en Vladimir Nabokov, in de biografieën van Václav Havel en Ludwig Wittgenstein. Et j’en passe – ach, het is onbegonnen werk.