Na
een bepaald uur, zeg maar tien of elf uur ’s avonds, ontstaat er op de treinen
een lossere sfeer. De mensen zijn jovialer, aangenamer, het doet er zo niet
meer toe want de avond is toch voorbij. Vaak speelt alcohol daarbij een rol
maar dat hoeft niet per se. Het is de solidariteit van de late ridders, de
mannen van de nacht. Maar het kan er ook desolaat aan toe gaan. Als de laatste
passagier de gehandicaptenwagon heeft verlaten, het vehikel dat ook overdag zoveel
mogelijk wordt gemeden omdat mensen nu eenmaal niet graag dwars op de
rijrichting gezeten reizen, ontstaat een beeld als dit. Het lijkt wel de
binnenruimte van een Startrek-tuig, een steriele cabine waaruit alle kleur is
verdwenen – op het urgentierood van het noodhamertje en het blauw van een PET-fles
na.