286
287
Jaren later zag ik in de Alpen in de verte een berg: hij leek de vorm van een ijsmuts te hebben, prachtig spits liep hij toe; erboven zweefde een witte wolk – de pompoen. (127)288
Aards is die kunst; men kan die beelden aanduiden als ‘doorschenen wolkenranden’: licht uit de hemel schijnt om de aardsheid heen. (179)