zaterdag 7 januari 2012

schrikkel 002


Tonnerre. Ik zag de wasplaats drieëntwintig jaar geleden een eerste keer. De stad leefde toen nog, nu is ze vooral uitgeleefd en – zoals zovele andere Franse dorpen en kleine steden – op sterven na dood. Huizen gaan hier van de hand voor zestig- en tachtigduizend euro, meldt de etalage van een vastgoedmakelaar. Al wat jong is hier, lummelt. De ouden wachten en strompelen. Een strompelt het café binnen, bestelt drank, gelijkt op Paul Cézanne. En dan gaan ze op de stoep aan hun sigaretten zuigen. Dat was een kwarteeuw geleden nog eens anders! Het verval is ingezet, je vraagt je bij dit alles af hoe het er over nog eens drieëntwintig jaar zal uitzien. Zullen er hier nog mensen wonen? De Fosse Dionne heb ik intussen nog een keer gezien, maar ik herinner me niet meer precies hoe ik dat toen ervoer en met wie. Er was ook een aflevering van Michiel Hendrickx’ bootreisprogramma Het Bourgondisch Complot, met op zijn foto’s van de wasplaats zeer groen ingekleurd water. En nu ben ik er dus weer. In een kring van verlaten en vervallen huizen, met negen op de tien zaken failliet en opgegeven: de wasplaats. Het water blijft er nog steeds opwellen. Twintig emmers per seconde, staat er op het toeristenbord, ook al halfvergaan, te lezen. Continuïteit, iets onuitputtelijks. En de stenen randen voor eeuwig gladgepolijst door het onophoudelijke wassen en schrobben van talloze tonnerroises d’antan. Ronduit kletsend in deze klankkast – het moet een kabaal geweest zijn. Nu is er enkel het ruisen van het water, het ruisen van de tijd.