De buurman in zijn hoge laarzen en gele regenjack klom naast de tractor op de grond, bleef er een tijdje naar staan kijken en volgde toen de sporen terug. Hij liep de helling op, dwars door de rodebessenstruiken, stapte over het hek, zonder omhaal neergeploegd door de tractor, en verdween uit het zich terwijl wij hem van achter het raam nakeken. Een tijdje later hoorden we het geluid van een andere tractor, die van de grindweg afboog en hobbelend de akker op reed: de buurman stond op de treeplank terwijl hij zich aan de portiersponning vasthield, een andere buurman zat achter het stuur. Opa bleef voor het raam staan terwijl zij de ketting tussen de beide tractors bevestigden en allebei de motor startten, hij zag de dikke, zwarte rook uit de uitlaatpijpen opwellen terwijl de motoren opgevoerd werden en de eerste tractor heen en weer schokte tot hij na een paar minuten op de vaste grond getrokken werd en de andere buurman naar huis kon gaan.
Karl Ove Knausgård, Schrijver, 566