O. (75 nu) vertelt hoe zijn carrière als liefhebberend schilder zestig jaar geleden begon. Hij zag, op weg naar en van school, meerdere dagen na elkaar op een pittoreske plaats in het toen ook al pittoreske Brugge een schilder aan het werk. Tot hij uiteindelijk al zijn moed bij elkaar raapte en naast die man ging staan. Eén keer, twee keer, en de volgende dag opnieuw. Toen sprak de man hem aan. Of hij geïnteresseerd was in schilderen. Ja, mijnheer! Kom dan ook morgen eens langs. Wat O. dan ook deed. De schilder was op de afspraak en gaf O. een doos. Een oude schilderdoos met bijna versleten penselen en half uitgeknepen tubes olieverf: voor een kind als O. een schat van zilver en goud, in die tijd. O. keek het gegeven paard niet in de bek en konterfeitte diezelfde dag nog met de brokkelige verf en de harde penselen een stilleven want mensen portretteren, neen, dat durfde hij toch niet. Bij een of andere familieverdeling kwam het schilderij terecht bij een tante die in Brussel woonde. Gedurende vijftig jaar hing O.’s stilleven, zijn allereerste olieverfschilderij, aan een van de muren van haar appartement. Wie het allemaal heeft gezien en wat daarbij de commentaren waren, is niet overgeleverd. Wel een feit is dat die tante doodging, en dat zij testamentair het schilderij aan O., nog goed en wel in leven, terugschonk. Nu hangt O.’s eerste stilleven, niet meer dan een verdienstelijke oefening uiteraard, maar mét aanzienlijke meerwaarde intussen, boven zijn schoorsteen te pronken.