Twee meisjes met een hoofddoek – zoals je er in mijn stad nog niet vaak ziet – staan op een parkeerplaats naast de groentemarkt te kletsen. Ze hebben net inkopen gedaan, dat zie je aan de plastic zakken aan de sturen van hun fietsen. Zoals ook autochtone vrouwen plastic zakken aan de sturen van hun fietsen hangen en blijven staan kletsen. En zoals ook autochtone vrouwen het niet zouden merken dat vlak naast hen een auto aan het manoeuvreren is om zijn plaats te verlaten, zo zien ook deze twee gehoofddoekte meisjes dat niet. De meisjes staan in de weg want de auto moet een zwaai maken en zij staan precies op de plek waar die zwaai moet worden beschreven. De autobestuurder claxonneert om dat die meisjes diets te maken. Maar zijn signaal klinkt heftig. Twee korte, venijnige claxonstootjes. Iets te heftig, misschien. Indien die twee geen hoofddoek zouden hebben gedragen, zou het misschien maar ééntje zijn geweest, denk ik dan. Nu goed, de meisjes begrijpen het signaal en ruimen meteen baan, de auto maakt zijn zwaai, wij stappen verder en ik vergeet meteen dit minieme incident (dat misschien niet eens een incident was). Vijftig meter verder, in het smalle straatje tussen het plein en de winkelstraat, we lopen naast elkaar, rinkelt achter ons een fietsbel. Twee korte rinkelingen, een beetje nijdig. We moeten plaats maken en dat doen we ook. Het is een van die twee allochtone meisjes. Het groen van prei steekt de kop op uit de plastic zak aan haar stuur.