woensdag 6 januari 2021

scherf 105

Staunton

Een maat van me, een goede maat, zeg maar een vriend, kan heel goed schaken. Omdat wij voor elkaar wederzijds een van de knuffelcontacten zijn die wij onszelf mogen permitteren om het leven toch een beetje draaglijk te houden in deze ongewone tijd, zijn we onlangs begonnen met regelmatig een spelletje te spelen. Ik heb nog een doos wedstrijdstukken (Staunton-tornooimodel, mat en ongeschoeid), maar ik vond mijn speelbord nergens terug. Het moet hier ergens in huis zijn: het is ondenkbaar dat ik het ooit zou hebben weggedaan want ik ben altijd blijven hopen op de komst van een schaker. Maar ik heb het dus ergens op een verkeerde plek gelegd – het komt vast ooit wel eens boven water. Omdat ik dat speelbord dus niet vind, brengt mijn maat het zijne mee. Het is iets te klein voor mijn stukken, maar het gaat nog net. Met zijn stukken speel ik liever niet want ook al speelde ik de voorbije decennia maar een paar keer, ik ben gehecht aan mijn Staunton-schaakstukkenset. De stukken van mijn maat zijn bovendien te klein voor mijn te dikke vingers, en ze vallen gemakkelijk om omdat ze op groene fluwelen kussentjes rusten die niet allemaal even effen zijn.

Mijn maat en ik spelen dus sinds kort schaak, met mijn stukken en met zijn bord.

Mijn maat kan heel goed schaken. Maar dat zei ik al. Hij is vast en zeker een betere schaker dan ik. Hij is een stuk jonger en dus helderder van geest. Hij heeft in zijn leven veel vaker geschaakt. Hij is op zich al een stuk verstandiger. Kun je nagaan hoe verstandig hij moet zijn! En hij kent bovendien een paar openingen uit het hoofd.

Ik ken geen openingen uit het hoofd.

Met angst en beven begon ik aan onze eerste partij. Het viel nog redelijk mee. Ik verloor, maar dat had ik verwacht. Wat ik niet had verwacht, was dat het verschil niet bijzonder groot was. Uiteindelijk ging het om positiespel, legde mijn maat mij uit nadat ik mijn koning te rusten had gelegd. Ik kende dat woord niet eens. Positiespel.

De revanche won ik, maar dat was omdat mijn maat blunderde. Winnen door het blunderen van de tegenstander is niet even leuk als winnen door eigen verdienste. Omgekeerd komt verliezen door eigen fout harder aan dan een nederlaag die door de tegenstander zuiver is afgedwongen. Daar is geen verhaal tegen. De verliezer hoeft het zelfs niet erg te vinden dat hij verliest want hij kan soelaas vinden in de schoonheid van het geleverde gevecht. Mooi verliezen is beter dan stom winnen.

De derde partij, nog die eerste avond, verloor ik dan weer. Ik had het tot het eindspel weten te rekken, maar ik begon moe te worden en ja, misschien had ik dan al een ietsiepietsie te veel wijn op. Ik voelde het bij het rokeren: mijn koning en toren wisten elkaar bij het kruisen maar ternauwernood te ontwijken.

De tweede avond speelden we maar één partij omdat er niet veel tijd was. Ik verloor kansloos, zij het niet onder tijdsdruk. We spelen zonder klok. Snelschakers zijn we niet, maar we doen er ook geen uren over, zoals de grote meesters.

Eergisteren belde mijn maat mij op. Of ik…? Ik was erg moe, en zei daarom: ‘Oké, maar in elk geval niet méér dan één partij want ik wil vanavond vroeg gaan slapen.’ Dat was geen probleem en nauwelijks een halfuur later mocht ik al een van zijn beide vuisten kiezen. Ik mocht met wit aan de slag, een onmiskenbaar voordeel. Daar hadden we het de vorige keer over gehad, of dat echt wel een voordeel is. Mijn maat had het na zijn – met zwart! – gewonnen partij opgezocht in zijn telefoon. Op tornooiniveau, waar ze dus met Staunton-stukken spelen, eindigen de meeste partijen op remise, zo bleek. Wij halen duidelijk geen tornooiniveau want remise was bij ons nog niet voorgekomen. Het verschil tussen het aantal met wit gewonnen partijen en met zwart gewonnen partijen bleek considerabel, aldus de telefoon van mijn maat. Het maakt dus wel degelijk een verschil uit wie met wit mag spelen. Maar dat is dan ook het enige aspect van het spel dat van het toeval afhangt, het toeval dat bepaalt wie met wit en wie met zwart speelt – en precies daarom is schaken zo’n nobel spel.