Elke dag reed het personeel enorme kratten vol
eenpersoonsmaaltijden naar binnen: een roodbruine brij in een wit in cellofaan
verpakt vierkant. De vier magnetrons waarachter we in de rij gingen staan
zoemden gedurende de hele lunchtijd, terwijl de ene maaltijd na de andere werd
ontdooid en na een ‘ping’-geluid verschroeid en dampend in onze wachtende
handen terechtkwam.
Met mijn brijvierkant ging ik naast een jongen zitten met
een gele polo en zwart achterovergekamd haar.
Ocean Vuong, Op aarde
schitteren we even, 131