Vier dames van middelbare, iets meer dan middelbare leeftijd op de antiekmarkt. Ik wil niet nationalistisch, seksistisch af racistisch overkomen, maar het zijn – ik kan het ook niet helpen – van die dames van wie je onmiddellijk weet: Nederland. En dan heb ik ze nog niet horen spreken! Ze begeven zich zelfbewust, om dat eufemisme te gebruiken, tussen de kraampjes, bekijken hier dit, besnuffelen daar dat – om het dan weer achteloos, en minder ordelijk dan het er aanvankelijk lag, terug tussen de rest van het aanbod te gooien. Kijk, daar staan ze te negotiëren. Een ovalen lijst. Een van de vier wil veertig geven, de verkoopster vraagt vijfenveertig. ‘Veertig, geen euro méér’, zegt de Nederlandse vrouw (groot, blond, vooruitstekende tanden). In het Nederlands uiteraard. Al haar r’en klinken als ingehouden rochels. De verkoopster, Franstalig uiteraard want we bevinden ons zeer diep in Frankrijk, in Duras meer bepaald, Lot-et-Garonne, begrijpt zeer goed wat er gezegd wordt, maar schudt van neen. Toch doet ze een toegeving: ‘Kom vanavond om zes uur terug. Is die lijst dan nog niet verkocht, dan is hij van u voor veertig euro.’ En superieur grinnikend trekt ze zich terug op haar vouwstoel, waarin ze zich, keurig leesbrilletje op de neus, buigt over een vijftig jaar oude Paris Match. De klok van de kerktoren achter ons slaat elf. Het natuurlijke sacherijn van de Hollandse dames neemt nu helemaal de bovenhand. Ze kóken. Ze plegen topoverleg. ‘Wat verbeeldt die zich wel! Heb je die arrogantie gezien! Als ze dan toch bereid is naar veertig euro af te zakken, waarom doet ze het dan niet meteen?’ Eentje van de vier probeert alsnog te sussen: ‘Ach, komp het nou echt op die vijf euro an?’ ‘Neen hoor, maar voor mijn kop koop ik dat prul niet – ’t is trouwens maar een stom lijstje!’ Over dat laatste ben ik, die geamuseerd en quasi geïnteresseerd drie meter verder een stapeltje huisvlijt in de vorm van wufte dentellerie sta te inspecteren, het roerend met haar eens.
Een kwartiertje later, ik heb ondertussen een boek in mijn handen gehad met daarin een foto van een enthousiaste menigte die staat te luisteren naar een menner, met in die menigte een grijze muis met schuin over zijn voorhoofd gekamd sluik haar en een minuscuul snorretje onder de neus (‘Bijeenkomst SA, Berlijn 1933’), en, bij een andere bouquiniste, een overzichtsfotoboek over de Romaanse kerken in Frankrijk waaruit een formuliertje viel met daarop de naam van de bestemmeling van het boek, wellicht een recensent want hij werkte, zo blijkt ook uit het formulier, voor het ‘Maison de la Radio’ – enfin, een kwartiertje later zie ik de vier terug. Die ene (‘voor mijn kop niet’) draagt een plastic tas met daarin, jawel, de ovalen lijst.