Boekenverkoop in de bibliotheek. Ik ben twee keer geweest. ’s Voormiddags was het nog 1 euro per boek, na de middag kon je al vijf boeken meegrissen voor 3 euro, of tien voor 5 euro. Ik kwam uiteindelijk met meer dan twintig boeken thuis voor, alles bij elkaar, vijftien euro. Daar kom je voor één nieuw boek vaak niet mee toe. En het was zeker niet al brol dat daar bij die ‘afgevoerde’ boeken lag. Ik monster mijn buit en zie daarin, onder meer: De laatste roker van W.F. Hermans, Een kamer met uitzicht van E.M. Forster, en boeken van Carmiggelt, Kureishi, Queneau en Coetzee. En dan zou ik zeker ook nog andere kleppers van de papiermolen hebben gered (een edelmoedigheid die niet veel kost), ware het niet dat ik ze al in mijn bezit had (waarbij de verwerving zoveel jaren geleden mij vaak veel dieper in mijn portemonnee had doen tasten) en/of dat ik mij op den duur wel een beetje gulzig en hebberig begon te voelen. De schrijnendste afdankertjes heetten, in deze ondankbare onliteraire wereld, Michiels, Modiano, Mishima en Musil.
Je vraagt je toch af wat deze marktontwrichtende en barbaarse, jaarlijks terugkerende bibliotheekboekendeportatie stuurt. ‘Plaatsgebrek,’ luidt het antwoord van een bibmedewerkster. Het klinkt plausibel: er verschijnt veel en architectuur is duur. Maar wat is het criterium? Op basis van welk kenmerk worden boeken veroordeeld in deze boekenholocaust? Aantal bladzijden? Gewicht? Ezelsoren? Verouderde spelling? Niet meer te desinfecteren beduimeldheid? (Iets inhoudelijks zal het wel niet zijn want dat zou veronderstellen dat die hele papierberg zou gelezen zijn, en dat kun je zelfs van de meest toegewijde bibliotheekmedewerkster niet verwachten.) Neen. Niets van dat alles. Het criterium om een boek te dumpen – waarbij deze verkoop nog hun laatste kans is om door een liefhebber te worden opgepikt – is: de tijdsduur die is verstreken sinds hun laatste ontlening. Blijft een boek een jaar, of twee jaar, op de bibliotheekplank staan wachten op een liefdevolle, oprechte belangstelling opbrengende lezer, zoals op een studentenfuif het muurbloempje in een donker hoekje aan een tafeltje met halflege, vergeten en gemorste glazen met verschaald bier wacht tot die koene ridder op zijn witte paard dan toch passeert, je weet maar nooit, dan wacht hem, het boek, de deportatie naar de kartonnen bananendoos, de ruwe behandeling op deze geïmproviseerde boekenmarkt, in het beste geval de vernederende uitwisseling voor een hele of, later op de dag, zelfs maar een halve zilverling en, indien ook hier niemand zich verwaardigt mededogen te hebben, het lot dat ook telefoonboeken, reclamefolders, verkiezingsdrukwerk en de krant van gisteren is beschoren.
Dat er opvallend veel Ruyslinck en Hemmerechts te koop werd aangeboden – wel, daar kan ik nog mee leven. (Ze verkochten trouwens voor geen meter.) Maar dat de hierboven genoemde namen en titels op deze schamele manier voor bewezen diensten aan onze westerse cultuur worden bedankt, ja, dat stemt mij toch droef.