Op een
ochtend was er een nieuw schip binnengekomen, een feloek uit Sorrento, en op het dek stond een matroosachtig type dat
mij in het Engels paaide.
(Norman Douglas, Terugblik,
419)
feloek (de (m.);
-en) naam van zekere zeilvaartuigen zonder verdek in het gebied van de
Middellandse Zee
verdek (het;
-ken) (scheepv.) horizontaal vlak waardoor een schip in twee delen wordt
verdeeld, syn. dek
72
De
inwoners zijn geenszins naar mijn smaak, en als zij klagen dat de buitenlanders
daar nu minder vaak komen, hebben ze alle schuld aan zichzelf te danken – aan
hun eeuwige bedelaars, gidsen, voermannen en stoepiers van allerhande soort.
(Norman Douglas, Terugblik,
419)
stoepier /stupje/
(de (m.); -s) verkoper die zich op de stoep van een winkel ophoudt om kijkers
en voorbijgangers te overreden binnen te gaan
73
Adriaan
Roland Holst is in Bergen alomtegenwoordig, hij ligt op iedereens lippen, staat
op foto’s in kroegen en boekenwinkels, zijn verzen hangen vanop de brink tot in duin en bos en in de
lucht, maar naar Lucebert met ik met een vergrootglas zoeken.
(Pierre Plum, Zomer
2017, 158)
brink (de (m.);
-en) 1 (gew.) met gras begroeid erf, werf om een boerenwoning 2 plein of vlakte in de kom van een
dorp in het oosten van Nederland, waar veelal de kerk staat, gewoonlijk met
bomen en tot markt dienende
74
Een
gatenvuller trekt in principe geen molaren,
heb ik begrepen.
(Pierre Plum, Zomer
2017, 216)
molaar(de;
molaren) kies met meer dan twee knobbels op de kroon, syn. ware kies, tgov. premolaar
75
In Chez Jenny, Boulevard du Temple, is het
nog heerlijk om met een plateau de fruits
de mer te dineren, palourdes, bulots,
amandes, een halve krab, clams
en oesters.
(Pierre Plum, Zomer
2017, 218-219)
clam (de (m.);
-s) strandgaper
strandgaper (de
(m.)) op de zeebodem levende mosselsoort, die zich in het zand verbergt en door
een lange adembuis met het water in verbinding staat (Mya arenaria), syn. clam