Ik stond voor het raam van een hotelkamer op de
negentiende verdieping en had zojuist het symbool van de stad, de kostelijk
glanzende mossel van het Operahuis, bekeken door mijn verrekijker, was
vervolgend gezwenkt naar de felverlichte wolkenkrabbers, de glazen torens van
banken, handelshuizen en verzekeringsmaatschappijen, waar de boogbrug op af
leek te springen, over de baai heen – toen mij dit klimmende lichtje opviel.
Christoph Ransmayr, Atlas van een bange man, 208
ǁ
Veertien uur later arriveerden we in Sydney; ik
herkende de beroemde brug en het operagebouw toen we boven de stad cirkelden.
Oliver Sacks, Onderweg,
277