dinsdag 31 juli 2018

intensieve zorgen – 5


Al mijn kamergenoten waren ouder. Dat leek mij aanvankelijk vanzelfsprekend want ik ben toch nog jong, nietwaar, en zij waren daar allemaal voor leeftijdsgerelateerde mankementen: slijtage, bijstelling van eerder uitgevoerde reparaties, het optrekken van de verdedigingsgordel tegen de geniepige aanvallen van Magere Hein. Hetgeen een hopeloze onderneming is, zoals wij allen weten, en toch zijn wij bereid om ervoor een flinke hap uit ons steeds kleiner wordende tijdsbudget te laten nemen. Dáár ben ik nog niet aangekomen, hield ik mij tot 20 mei voor, maar mede door het contact met deze oudere mannen voel ik mij genoodzaakt om er stilaan anders over te gaan denken. Je wordt ouder, papa – en inderdaad, ik zal het moeten toegeven. Ik zag die mannen stuk voor stuk als bejaarder en zelfs veel ouder dan ikzelf ben, maar ik moest ervaren dat, van hun kant, zij mij níet als veel jonger zagen. En dat is best wel een confronterende ervaring, die uiteraard nog werd versterkt door mijn positie van afhankelijkheid ten opzichte van de verpleegsters die allemaal een paar decennia jonger waren dan ik met mijn 56 jaar. Maar over hen heb ik het nog.

Ik zei gisteren dat ik ook nog Erwin en Fernand leerde kennen.

Erwin, ik schatte hem een jaar of 65, was nog altijd een actieve tuinbouwer. Hij vertelde waar hij woonde en werkte – ik kon mij een beeld vormen van zijn bedrijf want langs die weg kwam ik, toen ik dat nog kon, regelmatig met mijn fiets voorbij. (Het komt wel terug.) Erwin vertelde over het harde labeur dat hem zijn rug en een heup had gekost, en nu ook zijn tweede heup. Elf tot vijftien uur per dag stond hij in de serre en op het veld. En dan waren er nog de paarden want vijftien uur per dag wieden en sproeien en snoeien en plukken volstond niet om de eindjes aan elkaar te knopen. We hadden een vriendelijk gesprek. Ik passeer eens, zei ik, zodra ik kan. Doe dat, zei Erwin. En drie weken later bleek hij samen met zijn vrouw in de revalidatiekliniek te zijn langsgekomen. Ik was er toen helaas niet, maar de zak met kersen op mijn tafel was voor mij – dat bleek uit het briefje erbij: ‘Groetjes, Mariane & Erwin’. Er stond ook een e-mailadres op, maar dat bleek helaas niet te functioneren. Nu moet ik zeker langsgaan, om die lieve mensen te bedanken. Het wordt de bestemming van mijn eerste fietsritje.

foto: Diana Rattray
Fernand was een jaar of drie geleden met pensioen gegaan. Niet dat hij dat zelf had gewild, maar zijn vrouw had erop aangedrongen: het was wel geweest. Samen met haar en een volgens de seizoenen wisselend aantal personeelsleden had Fernand veertig jaar lang een ijscrèmekraam op de dijk in Blankenberge uitgebaat. Hij vertelde er honderduit over, met kennis van zaken en veel liefde. En hij vond mijn familienaam wel grappig. (Ik zijn voornaam ook want zo heette mijn vader.) ’s Zomers moest er tot achttien uur per dag worden gewerkt want Fernand en zijn vrouw maakten hun roomijs zelf. Dat gebeurde voor dag en dauw. De stiel leerden zij in Italië, waar ze ’s winters op werkbezoek gingen naar ijsfabrieken. Ze brachten daarvandaan de recepten mee voor pistache en stracciatella en andere minder courante smaken. Pistache was het duurste ijs. Maar je moest een eenheidsprijs per bol vastleggen, anders kreeg je Blankenbergse rekeningen. Op pistache werd geen of weinig winst gemaakt. Klanten die twee bollen van dat groene goedje kozen, en niets anders, werden met de nek aangekeken – zonder dat zij dat mochten zien, uiteraard. Fernand vertelde ook over zijn wielercarrière als jongeman. Bij de nieuwelingen had hij nog samen met Jean-Pierre Monseré gereden, dé Monseré die niet veel later zou sterven in de wereldkampioenentrui. Ik herinner mij dat nog zeer goed, het was mijn eerste bewuste aanraking met wat de dood kan aanrichten. Fernand had talent, hij won een rit in de Tweedaagse van Meulebeke. (Dat deed mij aan Pjeroo Roobjee denken, aan diens verhaal ‘De coureur van Meulebeke’ (in de bundel Aderbloed in de kousenhoek) over Louis Jean Marie Malbrancke, ‘niet de bekende: de onbekende, de onbeminde, de echte trage’.) Maar Fernand koos voor het ijs en de centen. Hij kocht zich in op de dijk in Blankenberge, en zou daar nooit meer weggaan. Nu deelde hij een dag of twee een ziekenhuiskamer met mij. Hij had een eenpersoonskamer gevraagd, maar die was er niet. Ik denk niet dat ik voor Fernand het aldus ontstane leed heb vergroot.

Team jersey images © www.memoire-du-cyclisme.net