maandag 30 juli 2018

intensieve zorgen – 4

Een van mijn kamergenoten was een Waal. Hij heette Yves. Met zijn massieve profiel, met de lijnen van het voorhoofd en de neusbrug in elkaars verlengde, deed hij mij aan Hugo Claus denken. Het nagenoeg perfecte Nederlands dat hij sprak had hij zich eigen gemaakt tijdens zijn veertig jaar durende carrière in de visserij op zee. Zijn medische staat van dienst was indrukwekkend: long- en darmkanker, een stoma – maar hij liet het niet aan zijn hart komen. Moed had hij opgevat uit het feit dat hij nog maar net, een paar jaar nadat zijn vrouw aan de gevolgen van longkanker was overleden, een nieuwe vriendin had leren kennen. Een parisienne. Met haar zou hij, in november wanneer zij met pensioen zou gaan, in de buurt van Saint-Malo gaan wonen, in het appartement dat hij onlangs samen met haar had gekocht. Ik krijg een foto van dat appartement op Yves’ iPad te zien. Het huis in Knokke was, zeker na de dood van zijn vrouw en het uitvliegen van zijn kinderen, veel te groot geworden. De kinderen kwamen maar zelden nog eens aanwaaien. En bovendien zou hij, ex-zeeman, daar in Bretagne dichter bij de zee zijn. Met Yves had ik vriendschap kunnen sluiten, maar we deelden minder dan 48 uur onze kamer en gingen, berustend in de wetenschap dat we elkaar nooit meer zouden terugzien, uit elkaar.

Een andere kamergenoot, ik ben zijn voornaam kwijt, reisde als sales manager het land af. Wat hij dan precies verkocht, weet ik niet meer (het had iets met ‘systemen’ te maken), wel dat hij in zijn vrije tijd – en daar had hij het vooral over – ook met beweging en transport bezig was: hij maakte modeltreinen en probeerde die via het net te verkopen. Zijn modellen hadden een bijzondere, weinig gangbare schaal, en aangezien er niet veel constructeurs waren die zich in deze niche ophielden, was dit bijberoepje lucratief.

De gepensioneerde turnleraar Jos leerde ik niet echt goed kennen want hij kon niet praten. Zijn vrouw, die úren bij hem zat, des te meer. Op een middag keken we samen naar het nieuws. Goedele Wachters betuttelde ons over de plastic soup. Vond zij, de vrouw van Jos, het toch wel nodig om, zonder dat daartoe enige aanleiding zich voordeed, een opmerking te maken over ‘die mensen in dat kamp in Calais’: hoeveel plastic en troep die achterlieten. Ik ging er niet op in. Ik hield het niet voor mogelijk. Mevrouw had een geel-zwart smartphonehoesje, maar dat zal puur toeval geweest zijn. Schrijf het feit dat ik daar op lette maar toe aan de bewustzijnsvernauwing die het gevolg moet zijn geweest van de medicatie die mij werd toegediend.

Morgen heb ik het over de tuinbouwer Erwin en de ijsverkoper Fernand.