Een andere kamergenoot, ik ben zijn voornaam kwijt,
reisde als sales manager het land af.
Wat hij dan precies verkocht, weet ik niet meer (het had iets met ‘systemen’ te
maken), wel dat hij in zijn vrije tijd – en daar had hij het vooral over – ook
met beweging en transport bezig was: hij maakte modeltreinen en probeerde die
via het net te verkopen. Zijn modellen hadden een bijzondere, weinig gangbare schaal,
en aangezien er niet veel constructeurs waren die zich in deze niche ophielden,
was dit bijberoepje lucratief.
De gepensioneerde turnleraar Jos leerde ik niet echt
goed kennen want hij kon niet praten. Zijn vrouw, die úren bij hem zat, des te
meer. Op een middag keken we samen naar het nieuws. Goedele Wachters betuttelde ons over de plastic soup. Vond zij, de vrouw van
Jos, het toch wel nodig om, zonder dat daartoe enige aanleiding zich voordeed,
een opmerking te maken over ‘die mensen in dat kamp in Calais’: hoeveel plastic
en troep die achterlieten. Ik ging er niet op in. Ik hield het niet voor
mogelijk. Mevrouw had een geel-zwart smartphonehoesje, maar dat zal puur toeval
geweest zijn. Schrijf het feit dat ik daar op lette maar toe aan de
bewustzijnsvernauwing die het gevolg moet zijn geweest van de medicatie die mij
werd toegediend.
Morgen heb ik het over de tuinbouwer Erwin en de
ijsverkoper Fernand.