dinsdag 24 juli 2018

utopie 5


(lees hier vanaf het begin)

Precies omdat we de onbereikbaarheid van dat ideaal zien, en dus niet ‘geloven’ in utopieën, moeten we vrede zien te nemen met wat er is.

Hoe kunnen we vrede nemen met wat er is, zonder daarom in defaitisme of lethargie weg te zinken?

Hier moeten we een onderscheid maken tussen fysieke behoeften en geestelijke behoeften. Ik vind niets uit natuurlijk, het onderscheid is al vaak gemaakt – ik denk bijvoorbeeld aan Maslov, en diens piramide.

Abraham Maslow bouwde zijn piramide in 1943. Hij maakte een onderscheid tussen allerlei soorten behoeften: fysiologische (honger en dorst, de basisbehoeften), sociale behoeften, de behoefte aan erkenning en waardering, de behoefte aan zelfverwerkelijking en – in de top – de behoefte aan 'zelftranscendentie'... Het lijkt mij een nogal primitieve theorie, of lapidair zou ik beter zeggen gelet op het piramidale, maar wél interessant is de vaststelling dat veel utopieën – of maatschappelijke streefdoelen in de politiek – het vaak vooral of zelfs uitsluitend over die basis hebben en zelden de top van de piramide bereiken. Hoe ervoor moet worden gezorgd dat de mensen eten en drinken hebben, of een dak boven hun hoofd, of voldoende koopkracht: daar raakt men het meestal wel over eens. Maar hoe je kunt garanderen dat ze hun levens als zinvol ervaren – dat is al veel minder duidelijk.

Hoe dan ook: geestelijke behoeften komen pas in het vizier wanneer aan de basis alles, of toch veel, oké is. Gezien vanuit het perspectief van de hongerlijdende of de zieke of de rouwende, is alles wat ik nu ga zeggen volstrekt futiel. Het is goed dat te zeggen, maar evengoed geldt dat de neiging om alles wég te relativeren het debat steriel maakt. Soms moet je echt wel de knoop doorhakken en zeggen: ‘Ik weet wel dat mijn probleem een luxeprobleem is, maar het is desalniettemin een probleem en ik beleef er enig genoegen aan om er samen met vrienden een boom over door te zagen.’

De vraag was dus: hoe kunnen we vrede nemen met wat er is, wanneer we aannemen dat een verbetering van onze situatie onmogelijk is? We stellen die vraag en we zoeken een antwoord erop dus enkel wanneer we niet volledig benomen zijn door honger, pijn, ziekte, het vooruitzicht binnenkort te zullen sterven of het verdriet dat ons overmant wanneer we rouwen om de dood of de te verwachten dood van een geliefde.

Enigszins anders geformuleerd, zou de vraag als volgt kunnen klinken: wat is de zin van ons bestaan wanneer wij die zin niet in een nog te voltooien heilsbestemming zien, in de verwezenlijking van een aards paradijs, in een klassenloze maatschappij waarin alle mensen broeders zijn en iedereen kan gaan vissen wanneer hij daar goesting in heeft – gesteld dat er voldoende vislijnen zijn mocht het statistisch gezien niet uit te sluiten geval zich voordoen dat iedereen tegelijk wil gaan vissen? Wat is de zin van ons bestaan wanneer wij die zin niet verwachten van een hemel waar wij rijstpap met gouden lepeltjes voorgeschoteld krijgen – ik vond dat als kind bijzonder vreemd want ik lustte geen rijstpap –, of in een Land van Kokanje waar, zoals we weten, de geroosterde patrijzen ons glimmend van het vet in de mond vliegen, of in het leven dat wij zullen leiden wanneer wij Win For Life hebben gewonnen en van nu tot onze dood, amen, elke maand tweeduizend euro op onze rekening zien verschijnen?

Pieter van der Heyden, naar Bruegel, Het Land van Kokanje, na 1570?

Toen ik de voorbije weken (in april - 180724), tussen de dagelijkse besognes door, over het onderwerp 'utopie' nadacht, maakte ik de volgende bedenking – en ik besloot om er de kern van dit betoog van te maken.

Die bedenking gaat als volgt:

Vreemd toch, hoe zoveel utopieën, hoe goedbedoeld ook, ontaarden in bureaucratische, hyperrationele, onmenselijke en onleefbare distopieën. Opmerkelijk daarbij is dat de structuur van het utopisch handelen diametraal tegenover de structuur van de zinervaring blijkt te staan.