zondag 22 juli 2018

wolken 2822-2841


wolkenfragmenten uit Karl Ove Knausgård, Nacht

2822
Het was bewolkt, toch hing er iets scherps en helders in de lucht. (7)

2823
Het was nog geen negen uur, in de kamer was het net zo licht als midden op een bewolkte dag en de stilte die overal heerste, versterkte de geluiden van de minste of geringste beweging die ik maakte, dus hoewel ik moe was, duurde het ook die avond een paar uur voordat ik in slaap viel. (19)

2824
Twee grote, volkomen witte wolken hingen onbeweeglijk in de lucht. (33)

2825
Ik zag een enorme toren voor me, als het ware glanzend van vocht, gehuld in mist en een zwak, bleek licht van de zon achter de wolken. (35)

2826
Hiervandaan keek je over het hele dorp uit, dat daar met zijn kleine huizen in verschillende kleuren onder aan de bergen leek te liggen vibreren, en verder over zee, de eindeloze zee, naar de hemel die er heel in de verte uit opsteeg, vol langgerekte rokerige wolken. (42)

2827
(…) elke keer dat ik eraan dacht, en dat was niet zelden, dat moet een paar keer per uur zijn geweest, werd ik in een soort van zware duisternis gedompeld, de duisternis van de hopeloosheid, soms alleen maar vluchtig zoals een wolk die langs de zon glijdt, soms wat langduriger (…) (77)

2828
De laatste paar uur was het wolkendek langzamerhand donker geworden en terwijl ik daar zat tikten de eerste druppels tegen de ruiten. (94)

2829
Ze glimlachten en zeiden ‘succes’, het was een avond vol geluk, buiten boven de groene loofbomen hingen zware grijszwarte wolken, binnen onder de schitterende kroonluchters liepen mensen af en aan, dronken en lachten en dansten, het rook naar zweet en parfum, naar sigarettenrook en alcohol (…) (121)

2830
Door de grote, zware wolken, die al een hele tijd aangedreven kwamen en nu vlak boven het bos hingen, was het al enigszins donkere avondlicht tussen de stammen nog donkerder geworden. (122)

2831
Het landschap lag er volkomen roerloos bij en de weinige wolken boven de bergen aan de andere kant van de rivier, hingen doodstil aan de hemel. (137)

2832
Hier weg komen, daarheen gaan waar werkelijk werd geleefd, in de straten van grote steden, onder wolkenkrabbers, in vreemde appartementen op schitterende feesten met mooie mensen. (188)

2833
Espen strooide gul met speldenprikken, zat me op te stoken, begreep ik, het enige waar dat echt toe leidde, was dat ik me van mijn eigen zwijgzaamheid bewust werd, die als een wolkendek over mijn gedachten lag. (205)

2834
De hemel boven de gele loofbomen en de groene naaldbomen was dicht bewolkt en grijs. (205-206)

2835
Het was koud en bewolkt. Ik voelde de alcohol een beetje, hij laag als een flauwe waas over mijn gedachten, een hemel van halve vrolijkheid. Yngve en Kristin hadden een arm om elkaar heen geslagen. Ik glimlachte om hen, stak een sigaret op en keek naar de rivier, ook die zwaar onder het laaghangende wolkendek, maar ik had nauwelijks een trek genomen of de taxi kwam eraan. (244)

2836
Voor de verandering was het bewolkt buiten. (261)

2837
Het was koud en bewolkt, het landschap was wit, onderbroken door glanzend zwarte vlakken waar het zo steil was dat de sneeuw er niet bleef liggen. (285)

2838
Aan de horizon en boven de bergen aan de andere oever, die in de schemering bijna helemaal zwart waren, hingen onbeweeglijk een paar wolken. (340)

2839
De temperatuur was de laatste uren drastisch gedaald en het wolkendek dat de hele week als een huif boven het dorp had gehangen, was opzij getrokken: boven ons blonken de sterren. (392)

2840
Het was bewolkt, maar het wolkendek voor de zon was dun en rafelig en er liep een rilling over mijn rug toen ik het portier opendeed, uitstapte en achter de wolken voor het eerst sinds maanden die brandende kogel zag hangen. (403)

2841
De aanblik van de bleke winterzon in het vochtige, gedempte landschap bleef me de hele Kerst overweldigen, het was alsof ik de zon niet had gezien voor hij verdween: de kracht die hij hier had, het rijke spel van het licht in het landschap als de stralen door de wolken of de mist werden gefilterd of gewoon recht uit de hemel stroomden wanneer die blauw was, en al die eindeloze nuances die ontstonden als het landschap dat weer reflecteerde. (405)