zaterdag 12 januari 2008

37 * 28,68 * 77

Twee mensen kijken naar een aak die voorbijvaart. Een reiger (de eerste van de zes die ik te zien krijg: deze, een die landt aan de overkant, twee die kort na elkaar voor mij laag boven de grond de weg kruisen en in de weide rechts landen (de tweede met een barse schreeuw), een die moeizaam hoogte wint om boven een elektriciteitskabel uit te stijgen en de laatste die boven een werf aan de Sint-Pieterskaai, bij het eindpunt van mijn rit, de stad invliegt) – een reiger dus vliegt op voor de aak. Ik volg de reiger en zie daardoor, hoog in de lucht, een vliegtuig overvliegen. Mensen-aak-reiger-vliegtuig. De zon staat al laag (ik ben pas om vier uur vertrokken). Wanneer het bochtige kanaal, en dus ook het fietspad langs het kanaal waarop ik rijd, een bepaalde hoek aansnijdt, valt het zonlicht zo op de bomenrij langs het fietspad dat er maar weinig ruimte is tussen de slagschaduwen van de stammen op het asfalt. Licht en schaduw volgen elkaar snel op en veroorzaken het stroboscopische effect dat epileptici zo naar vinden. Maar dat ben ik niet, een epilepticus. Op het einde van het kanaal – de zon is nu al zo laag gezakt dat mijn schaduwhoofd (of mijn hoofdschaduw) op de gouden rietkraag op de oever aan de overkant valt – op het einde van het kanaal dobbert op het water, nooit eerder hier gezien, een knobbelzwaan. Een juveniel, dat zie je aan de grijze veren. Op de weg terug heb ik de wind langs achter en haal met gemak dertig per uur, ook al blijf ik op het middenmes peddelen – moet je doen in het begin van het seizoen, voor de souplesse. Links voor mij glijdt mijn lang uitgerekte schaduw tot honderd meter ver over de velden: reuzegrote eivormige wielen, rondpeddelende klompvoeten, ellenlange onderbenen, veel te dikke bovenbenen, een gedrongen romp, het lilliputterhoofd daarbovenop. Alles valt samen, nu. De gouden kleuren, het rood in het groen van de weiden, de vegen van bruin daarin. Een bijna extatisch geluksgevoel. Een vreemde gedachte overvalt mij: ik zou met plezier een dag de plaats van een hongerlijder in Somalië, van een kankerpatiënt in Tsjernobyl, van een gevangene in Guantanamo innemen om hen, die sukkelaars, hier, in het gouden licht van de polders, op mijn fiets te laten rijden. Ik weet niet wat ik met die gedachte aan moet… Van effecten gesproken, de klok van de kerktoren van Stalhille beiert er lustig op los. Ik nader de toren en het bijhorende geluid vanuit het westen, rijd er in een bocht onderdoor, maak een bocht en verlaat het dorp dan weer in oostelijke richting. Het is alsof de toren mij van west naar oost is voorbijgesuisd, waardoor die beierende klokken een Dopplereffect veroorzaken zoals, inderdaad, de Rodania-reclamewagen die voor het peloton uit voorlangs de wachtende wielerfans voorbijrijdt. Rodania… Rodania… (vingers als knijpers op de neus). De zon verdwijnt achter een wolk (of is het smog). Het wordt snel donker nu, donker genoeg om de lichtbundels te zien van een vliegtuig dat uit de wolken nederdaalt om zich klaar te maken voor zijn landing in Oostende.