zondag 13 januari 2008
40 * 25,68 * 117
G. heeft vanuit Zomergem een heel mooi parcours uitgestippeld. Eerst heel erg bochtig, over kleine en met al het slik en slijk nogal glibberige landwegen, daarna over rechtere wegen, onder meer langs het kanaal Brugge-Gent. We komen in oorden als – proef de toponiemen! – Bellem, Ursel, Aalter-Brug en Sint-Joris-ten-Distel. Nooit doorkruisen we de dorpskernen, we blijven voortdurend zigzaggen in de rommelige ruimtelijke ordening van dit agrarische tussenland halverwege Brugge en Gent. Een grauwe, groengrijze, vettig-bruine, winterse schemerzone van schimmige activiteiten in schuren, koterijen, stallen en half uiteenvallende hangars die onder een zwaar wolkendek kriskras op een bodem vol Vlaamse klei zijn neergepoot, achtergelaten, verdwaald. We rijden een paar kilometer met twee cyclotoeristen mee. Ze komen uit Wingene, zijn vijfenvijftig en zevenenzeventig jaar oud en maken elke week met een gezapig gangetje een rondje van vijftig kilometer. Het laatste stuk, vanaf het kanaal, hebben we de wind mee en rijden we met 35 per uur samen met nog zo’n fietsventje op richting de kerk van Zomergem, die daar licht verheven in het landschap op ons wacht. G. trapt op zijn adem en ik krijg bijna krampen, dus laten we dat ventje maar rijden. Een jaar of zestig schatte ik hem: wij, G en ik, moeten nog het een en ander aan onze conditie doen.