vrijdag 18 januari 2008

Dag 141 vVH&C

080106 en 080107 –
Overschrijven (78)

Urenlang door de straten gelopen, net als in Londen, net als in Wenen, Napels, Rome. Mijn hoofd is net een schelp waarin het ruisen te horen is van de vloedgolf der mensenmassa’s. Op Times Square bereikt het schouwspel van de menselijke bedrijvigheid een hevige onwerkelijkheid. Na een tijdje begin je je af te vragen of deze mensen wel weten wat ze doen. Het lijkt geen enkele zin te hebben naar links te gaan en niet naar rechts, naar rechts en niet naar links. In het gewoel krioelen al die hoofden en lijven schijnbaar zonder enige reden door elkaar, zonder andere noodzaak dan een soort diepgeworteld instinct dat wil dat alles eindeloos beweegt en ronddraait, zodat iedereen moe is, de grote moeheid van de mensheid.

Julien Green op 5 september 1941 in Journaal 1926-1945 (Amsterdam 1977), 209

*
Overschrijven (79)

Daar sta je dan, bijna tweeënveertig jaar oud… Wat zou de jongen die je op je zestiende was van je denken, als hij over je kon oordelen? Wat zou hij vinden van wat je geworden bent? Zou hij wel verder hebben willen leven als hij had geweten dat hij zó zou veranderen? Was dat wel de moeite waard? Hoeveel heimelijke verwachtingen heb je niet teleurgesteld die je je niet eens meer herinnert? Het zou een boeiende, maar ook trieste ervaring zijn die twee wezens met elkaar te kunnen confronteren; de een was zo veelbelovend, en de ander heeft zo weinig beloftes gestand gedaan. Ik stel me voor dat de jongste van de twee genadeloos verwijten zou afvuren op de oudste: ‘Je hebt me bedrogen, je hebt me bestolen. Waar zijn alle dromen die ik je had toevertrouwd? Wat heb je gedaan met alle rijkdom die ik je in mijn dwaasheid in handen gegeven heb? Ik stond voor je in, ik had grote verwachtingen van jou. Maar je bent failliet gegaan. Ik had beter kunnen opstappen met alles wat ik toen nog bezat en dat jij verspild hebt. Ik voel geen bewondering voor je, integendeel.’ En wat zou de oudste ter verdediging aanvoeren? Hij zou praten over verworven ervaring, het overboord zetten van onbruikbare ideeën, hij zou voor de dag komen met een paar boeken, hij zou over zijn faam spreken, hij zou koortsachtig in al zijn zakken en laden zoeken naar iets om zich te rechtvaardigen. Maar hij zou zich slecht verdedigen, en ik denk dat hij zich zou schamen.
Julien Green op 11 mei 1942 in Journaal 1926-1945 (Amsterdam 1977), 220
*

Overschrijven (80)

Stel dat een lezer in het jaar 2000 of 2020 dit boek in handen krijgt, wat kan hij er dan in zien en wat zal hij er in missen? Is er een dialoog tussen hem en mij mogelijk? Als ik namelijk een dagboek van vroeger lees, vind ik het altijd jammer dat er zoveel niet is gezegd, dat ik niet beter het decor zie waartegen het leven van alledag zich afspeelde, dat ik de mensen in de straten niet hoor praten, dat zoveel dingen die intussen zijn veranderd of verdwenen, niet beschreven zijn, maar wat valt daaraan te doen? Weten wíj dan wat er gaat verdwijnen van wat wij dagelijks om ons heen zien, en wat wij zo gewoon vinden dat wij het zelfs niet noteren? Kon men in 1840 de luchtoorlog voorzien, en de ingrijpende veranderingen in het dagelijks leven die daarvoor nodig waren? In een soort schemerdonker gaan wij door de eeuwen. Er wordt ons gevraagd: ‘Wat hebt gij gezien?’ Wij hebben al moeite om de vlucht van een vogel of de kleuren van een boeket te beschrijven of een zonnevlek die over een muur danst, en al het andere wordt weer opgeslokt door de duisternis.

Julien Green op 10 augustus 1942 in Journaal 1926-1945 (Amsterdam 1977), 224-225