donderdag 10 januari 2008

Dag 133 vVH&C

080101 en 080103 – In het gebouw van de Fundacion Telefonica aan de Gran Via (waar op het trottoir, voor een foto van een rodekruiszuster een bedelaarster zit; zie 1271 / Madrid & Madrilenen 1/24) stuiten we, toevallig, op een tentoonstelling van persfoto’s van Luis Ramón Marin, gemaakt tussen 1908 en 1940 en dus ook tijdens de Spaanse Burgeroorlog (waarvan we er ’s anderendaags in het Reina Sofia, in de onmiddellijke buurt van de ‘Guernica’ van Picasso (waar geen persfoto tegenop kan), ook een aantal zullen te zien krijgen). De foto’s van Marin zijn ferm uitvergroot en perfect ingelijst – de man zou zich waarschijnlijk in zijn graf omdraaien van verbazing bij deze museale behandeling want de beelden zijn duidelijk gemaakt met functionelere en in elk geval minder esthetische intenties. Ze zijn in hoofdzaak documentair van opzet. Toch vertonen ze hier en daar een – al dan niet beoogde? – plastische en/of dramatische kwaliteit, bijvoorbeeld die van de vrouw die haar naar voren keert of van de man die op een landweg trots zijn brommer toont:

In het Prado hoor ik bij ‘De annunciatie’ van Fra Angelico van een koppel achter mij de vrouw de man attent maken op de zwaluw die rust op het ijzer tussen de frêle zuiltjes van het terras waarop de Moeder Gods het blijde maar daarom voor haar wellicht niet minder onthutsende nieuws in ontvangst neemt. Ik had die zwaluw niet opgemerkt en geef het bericht, in zekere zin een beetje als een annunciërende engel, door aan S, die naar hetzelfde en, daar ga ik althans vanuit, voor haar op dat ogenblik nog zwaluwloze schilderij staat te kijken. De gedeelde esthetische ervaring als erotische aangelegenheid.
Bij ‘De voetwassing’ van Tintoretto pieker ik me suf over de listen en lagen van de perspectief: hoe de essentie van de voorstelling niet in het midden maar helemaal rechts in het beeld staat, waar je moet gaan staan om de vluchtlijn naar het horizonpunt van de perspectief te volgen. Het gewicht van die plek wordt nog verhoogd door het feit dat achter de voorstelling van de voetwassing in een nis de voorafspiegeling is afgebeeld van wat er te gebeuren staat: het Laatste Avondmaal en het verraad.

Een beeld van Ammanati: een naakte vrouw die de ene hand voor haar borst houdt, de andere voor haar schaamte. En bij het schilderij ‘Salomé’ van Titiaan zegt achter mij een Russische vrouw: Vuota magzi (fonetische transcriptie). ‘Suzanne en de ouderlingen’ is een thema dat Veronesi heel subtiel behandelt. Bij Il Guercino komt het ook terug. Daar wordt Suzanne, die nog aan het baden is, bespied. Ze heeft het nog niet door. Bij Veronese spreken de twee oudere mannen haar al toe. De vrouw bedekt haar linkerborst – waarmee de schilder eloquent haar kwetsbaarheid in beeld brengt. Op de ‘Adam en Eva’ van Titiaan is het niet duidelijk wat de aanraking door Adam van Eva’s schouder beduidt: probeert hij haar te verleiden of probeert hij haar het plukken van de appel te beletten? Achter Eva’s voeten zit een vosje: in het paradijs (daar en toen) waren de dieren nog niet bang. Mooi is ook de confrontatie van de schilderijen van Velásquez en Rubens, beide met hetzelfde thema: ‘Mercurius en Argos’. Rubens kiest voor het spektakel door ‘af te drukken’ vlak voor Mercurius’ zwaard de hals van de slapende Argos bereikt. Velásquez bouwt een subtielere spanning op: hij toont ons Mercurius die, zwaard in de hand, Argos besluipt. Ook compositorisch lijkt dat schilderij me krachtiger, en de kleur- en schaduwpartijen staan veel meer ten dienste van de dramatische opbouw.

In de rechterbenedenhoek van ‘De triomf van de dood’ zien we dat voor onze laatste belager iedereen gelijk is: ook wie zijn leven aan de schone kunsten heeft gewijd. In ‘Las Meninas’ van, opnieuw, Velázquez herken ik de mise en abîme waarover Michel Foucault het heeft in Les Mots et les choses: enkel in de spiegel, en dan nog nauwelijks zichtbaar, staat het geportretteerde koningskoppel. Wel nadrukkelijk in the picture zien we de schilder zelf, die zichzelf schildert. Wij staan op de plek van de koning, die dus, behalve de schilder en de ernaast geportretteerde kinderen en huisdieren, zichzelf bekijkt.

Ik noteer ten slotte ook nog dat ik een mooie De La Tour heb gezien, voorstellende een met knijpbril in de hand lezende man met rode tuniek.
In de O’Faro Finisterre, waar we voor de aperitief langsgaan, staat de televisie op Everton tegen Arsenal. Twee kleine meisjes spelen met één speelgoedballetje: traantjes kunnen op die manier niet uitblijven. De ouders verlaten het pand, hun plaatsen worden ingenomen door twee dames met bontjassen, zoals je ze in de Spaanse hoofdstad veel ziet. Bij het avondmaal – een portie ‘Tapas degustacion’ voor twee personen – hebben we het over schrijven en krijtlijnen, en dat we moeten proberen alles goed te doen.

Op de hotelkamer lees ik nog enkele bladzijden in Julien Greens Journaal.