zaterdag 5 januari 2008

Dag 128 vVH&C

071224 – Dagen van verhoogde helderheid en concentratie… De titel is zwaar ironisch aangezet, natuurlijk, maar er schuilt toch ook een diepe ernst achter. Er naar streven om elke dag toch minstens een uur, wat zeg ik, vijf minuten, een ademtocht desnoods, ‘bewust’ om te gaan met tijd, betekenis, zin, en zo mezelf vormen en beter maken, beter bestand ook tegen wat mij omringt en belaagt: alles wat mijn leven bemoeilijkt en zwaarder maakt, de tijd, de dood.

Kijk, ik neem de teneur over, de toon, van wat ik in een goddelijk uur, tussen zeven en acht in de morgen, voor alles licht wordt en wakker, heb gelezen, in een uur van, inderdaad, verhoogde helderheid en concentratie: het eerste van de vier dagboekdelen die Leonard Nolens tot dusver heeft gepubliceerd en dat hij Stukken van mensen heeft genoemd.

Ik bewonder Nolens’ moeizaam, bedachtzaam verwoorde, moedige gevecht. Hoe hij, helemaal tegen de tijd en de tijdgeest in, pleit voor het recht op de ernst die nodig is om het leven in zijn volle gewicht aan te gaan en zin te verlenen. In die zin is Nolens’ ernst allerminst dodelijk – neen, die ernst is het tegendeel, hij is levendmakend. Ik bewonder Nolens’ integriteit, zijn volgehouden zelfonderzoek, zijn eerlijkheid die allerminst exhibitionistisch of navelstaarderig (ijdel) is maar integendeel de – megalomaan lijkende maar voor wie goed leest uitermate genereuze – ambitie heeft om zichzelf als humanistisch voorbeeld te stellen, in de zin van: kijk, dit ben ik, een zin zoekende, zin creërende mens, ecce homo. Ik bewonder Nolens’ voortdurende verantwoording van zijn schrijverschap, van zijn anachronistische ambachtelijkheid, van zijn maatschappelijke excentrisme. Van zijn gewilde én onvermijdelijke (nolens volens) onaangepastheid. Ik bewonder zijn moreel zeer hoogstaande omgang met zijn kunstenaarschap, dat in zijn ogen niets minder dan een niet te omzeilen, niet te ontkennen roeping is. Ik bewonder zijn bedachtzame omgang met taal, voor hem niet enkel een instrument om schoonheid te scheppen maar nog veel meer, ja in de eerste plaats, een existentieel gegeven, een instrument om te kunnen zijn, of beter: een vorm van zijn, die uitermate omzichtig en respectvol dient te worden gehanteerd.

Deze nog geen tweehonderd bladzijden dagboeknotities dateren van eind 1979 tot eind 1982. (Daarna volgden nog drie delen, en er zou naar verluidt een vijfde deel op stapel staan.) Echt proliferiek kun je dat niet noemen – en de notities geven dan ook de indruk zeer bedachtzaam te zijn neergeschreven en vele malen te zijn herkauwd en heroverdacht. Dit is geen ‘Warren’: voor particuliere weetjes en tijdgebonden feitjes, het ene al wat schunniger dan het andere, is geen plaats, voor gênante onthullingen nog veel minder: Nolens is onbarmhartig streng voor zichzelf, maar tegelijk discreet én zeer respectvol voor zijn medemensen. Bijna al zijn bedenkingen zijn tijdloos, ik bedoel: los van de tijd waarin ze geschreven zijn geldig. Ik geef één notitie als voorbeeld, één van de vele mogelijke:

Je moet nog gewoner worden, nog grijzer, vulgairder, grappiger, om je datgene wat je werkelijk denkt te zijn, niet door de anderen te laten afpakken. Wie het hart op de tong draagt, wordt gedwongen zich in de onmogelijkste bochten te wringen om het hoofd boven water te houden. Met andere woorden: toon nooit je trots, je engel, je eigenlijke mens op de markt. Bewaar die voor de eenzaamheid van het boek en toon ze daar. Een engel op straat wordt gelyncht – en dat kort en heftig heldendom is niet wat je zoekt. Je wenst langzaam alles wat je bent te laten rijpen tot het in heel zijn complexiteit overeind staat. Dus? Blijf in het maquis!

Leonard Nolens, Stukken van mensen (Querido, 1992), 136-137