zondag 20 januari 2008
38 * 26,12 * 155
Ik sleep mijn onaerodynamische zelf tegen de stormwind in naar Ettelgem en Oudenburg. De winst die ik boekte door tussen kilometer drie en vijf, toen ik nog niet opgewarmd was, mijn vracht aan te haken aan een koppeltje dat met 29 vrolijk westwaarts peddelde, verdwijnt heel snel wanneer ik tussen kilometer vijf en tien uitpuf van deze verkeerde ingeschatte inspanning (geleverd onder het motto: beter met 29 achter twee ruggen aan dan alleen alle wind vangen – plus, dacht ik ook nog, het heeft nog het voordeel dat je vroeger dit labeur als voltooid kunt beschouwen en thuis opnieuw op je luie krent kunt gaan zitten). Ik moet ze dus laten rijden, ze verdwijnen al vlug achter de horizon want ik haal nauwelijks nog 20 per uur. Genoeg over snelheden. De fuut die op het water zijn winterkleed coiffeert, zal ik straks, wanneer ik, opnieuw langs het kanaal, huiswaarts vlieg, nog terugzien. Ettelgem dus, of all places, en Oudenburg. ‘De stad heet u welkom’, staat op borden langs de weg. De obligate opwippertjes in betonsteen, vers aangelegd. Café de Chargebuuze (de gevel in nu alweer gedemodeerde camouflagevlekken geschilderd) en Café ’t Dobbertje, langs de vaart. Die laatste afspanning heeft duidelijk al een hele tijd geleden zijn laatste vat ingeslagen en uitgeschonken. De huizen hier zijn stoffig. Industrie. Vanaf de sluis van Zandvoorde kan ik dan eindelijk van de wind profiteren. De helft van de afstand is afgelegd, meer dan 90 procent van de inspanning geleverd. Ik draai mijn molen tot aan de Scheepsdalebrug, en sla in mijn hoofd alvast aan het schrijven.