zondag 13 januari 2008

Dag 135 vVH&C

080103 – Madrid, Sofitel. Om vijf uur al wakker. Green. De vergelijking op p. 100 van ‘een grote gecapitonneerde sofa’ met ‘een wat rijpe provinciaalse dame die in een verfomfaaide baljapon haar middagslaapje doet’ doet me beseffen hoe mooi en helder Julien Green schrijft.

*

Waarom vond ik nu eigenlijk dat portret van Michael Andrews zo goed? Het moet iets te maken hebben gehad met de melancholische, bescheiden uitdrukking van die man. Ik houd van dat soort verstilde, ingetogen portretten. Zelfherkenning? Ja, wellicht. Maar dat is een narcistische reflex. Het schilderij moet natuurlijk meer te bieden hebben dan alleen dat. De dominante kleur, groen, is vriendelijk. Er is de behandeling van de vlakken: de muren, de kleren van de man. Het is alsof hij in de achter- en voorgrond opgaat. Daar ligt de sleutel: de figuur staat tussen voor en achter, tussen binnen en buiten. Hij komt binnen. Hij lijkt te aarzelen. Die aarzeling spreekt mij aan. Die aarzeling, dat bescheidene, wordt door de schilder tot uitdrukking gebracht door de figuur (met zijn kleur, met zijn materie, met zijn picturale behandeling) te laten opgaan in dat ene vierkante vlak – waarmee hij aangeeft dat de essentie voor hem niet de figuur is maar het schilderen.

*

Green, 122: een schilderij heeft je niets te zeggen als je er niet eerst minstens vijf minuten naar hebt gekeken. Daarover heb ik gisteren ook nagedacht. Maar wat zie je eigenlijk als je naar een schilderij kijkt? En als je blijft kijken? Je begint te staren, op de duur. Je ziet, in het beste geval, wat het voorstelt. Dan zie je de techniek, de compositie, de kleuren… Soms, af en toe eigenlijk maar, zie je iets wat je niet in woorden, termen, definities kunt vatten. Dan maakt het schilderij een indruk. Dat gebeurt op het eerste gezicht, je moet daarvoor geen vijf minuten staan kijken. Ik had het met dat portret van Andrews, dat was liefde op het eerste gezicht. Die indruk is blijvend, ontstaat vanuit vorige en is bepalend voor latere ervaringen. Zij vormt de mal waarin je je volgende indrukken hoopt te kunnen opvangen, detecteren, lezen, interpreteren. Maar de indruk vraagt ook om woorden. Zij wil opgenomen worden in een discours. Dat is altijd een un discours amoureux. Esthetische ervaringen zijn altijd erotisch getint. Je wil erover spreken. Met wie? Met iemand voor wie je genegenheid koestert. En je wil alleen maar over indrukken horen van iemand die door jou wordt graag gezien. De liefde kan dan het werk, en de indruk die het maakt, impregneren.

Dat verklaart waarom we tussen die vele honderden schilderijen in het Museo Thyssen allebei door dat portret van Andrews werden aangesproken. Een van ons zag het als eerste, het maakt niet uit wie. Maar door een teken, een woord, gaf die ene aan de andere de fascinatie door, het beïndrukt, geïmpregneerd zijn. Het kan niet dat we allebei volkomen los van elkaar voor datzelfde schilderij kozen. Statistisch kan dat niet.

*

Om kwart voor tien vertrekken we uit het hotel naar de metro op de Plaza d’Espagna. Die voert ons naar de luchthaven.



We belanden in het vliegtuig tussen de Belgische nationale meisjesjuniorenvolleybalploeg. Ze hebben net een toernooi gewonnen. Ik peuter gedachteloos in mijn neus en krijg een bloedneus. Dat gebeurt net wanneer het vliegtuig opstijgt, om halféén. In Brussel Noord belanden we drie uur later in een treinstaking. We doen er een uur langer over om, via Denderleeuw en Melle etcetera, in Gent te geraken, waar we dan toch nog een aansluiting hebben naar Brugge. Om zes uur thuis, waar we ons vlug klaarmaken om op tijd op het oudejaarsavondfeest bij G. in Zomergem te geraken.

*

Het voorgerecht (zalm) is heerlijk, de soep lekker, de hoofdschotel (fazant) prima, het dessert (ijs met exotische vruchten) copieus en het door de schoonbroer van G. gedebiteerde weetje dat het geen pas geeft om een varken van het vasteland naar een atol te verhuizen in al zijn absurditeit kluchtig. En er is ook het heerlijke moment buiten om twaalf uur, met champagne en de liedjes die G. zingt, zichzelf op de gitaar begeleidend en met een ademwolk uit zijn mond.

Julien Green, Journaal 1926-1945 (Amsterdam 1977)