vrijdag 10 oktober 2014

zomer veertien 45



7 augustus – donderdag / Elisabethlaan

Om zeven uur naar de Visart, het gewone ‘logisch prutsen’ tot elf uur: afspraak met Gerard voor een nieuwe rijles. (…)

Ik weet niet goed wat ik van De haas met de amberkleurige ogen moet denken. De titel en de presentatie van het boek hadden mij op het verkeerde been gezet. Ik verwachtte een roman maar dat is het in elk geval niet. Het is een nonfictieconstructie die op drie poten rust: de geschiedenis van een rijke Joodse familie; stukken geschiedenis van Parijs en Wenen in de twintigste eeuw (Eerste en Tweede Wereldoorlog, nazisme, antisemitisme…); de geschiedenis van een verzameling kleine Japanse beeldjes, de zogenaamde ‘netsukes’. Een van die beeldjes is een uit ivoor gesneden haas met amberkraaltjes op de plaats van de ogen. Ik vind het wel mooi wat Edmund de Waal doet: te midden van de woelige gebeurtenissen – de hele familie Ephrussi gaat ten onder en de brokstukken van haar imperium worden over de hele wereld verspreid – is er de continuïteit van de dingen. Maar de dingen hebben slechts hun betekenis voor zover ze in relatie treden tot de mensen door wie ze worden bezeten, verzorgd, gekoesterd. De dingen vormen een harde kern, te midden van wisselende contexten en een algehele onstandvastigheid. Edmund de Waals nauwkeurige belangstelling voor de dingen is er trouwens niet toevallig: behalve Jood en schrijver en intellectueel is hij ook pottenbakker met een speciale belangstelling voor Japanse keramiek. Wat hij schrijft, lees ik wel graag, en hij slaagt erin om het relaas van wat de Joden in Wenen werd aangedaan zeer beklijvend te evoceren – maar toch mis ik iets, een eigen vormgeving, een persoonlijke stempel. ’t Is allemaal juist en waar een belangrijk, maar waar is de literaire surplus, de onmisbare en onmiskenbare stijl?