vrijdag 10 oktober 2014

wolken 1199-1220



wolkenfragmenten uit W.G. Sebald, Austerlitz

1199
Het was ongewoon heet voor de tijd van het jaar en aan de zuidwestelijke horizon verschenen grote stapelwolken toen ik met het toegangsbewijs in mijn hand de brug over liep. (24)

1200
De zon brak nog één keer door de inktblauwe wolkenwand van een opkomend onweer heen en de fabriekshallen en -pleinen, de lange rijen arbeidershuizen, de bakstenen muren, de leiendaken en vensterruiten glansden als van een inwendig vuur.  (33)

1201
Pereira, vervolgde Austerlitz, bracht mij over een brede trap naar de eerste verdieping en maakte met een grote sleutel de poort voor mij open waardoor je de tempel betreedt, een zaal met platen van zandkleurig marmer en rode Marokkaanse onyx langs de wanden, met een zwartwit geblokte vloer en een gewelfd plafond, en met één enkele gouden hemelster in het midden, die haar stralen uitzendt in de donkere wolkenmassa welke haar aan alle kanten omringt. (49)

1202
Omgekeerd heb ik op de pashoogte van Pennant een keer meegemaakt dat de in het westen oprijzende wolkenwand brak, en dat de stralen van de zon in een smalle baan tot op de dalbodem vielen die daar beneden in een duizelingwekkende diepte voor ons lag. (57-58)

1203
Ik probeerde mij de wolkkolom voor te stellen die ‘aan de spits ging’ van het rondtrekkende volk zoals er zo merkwaardig staat, en ik verdiepte mij, alles om me heen vergetend, in een paginagrote illustratie van de woestijn Sinaï (…). (64-65)

1204
Bocht na bocht volgde onze trein de kronkelingen van de rivier, door het open raam van de wagon keken de groene weiden naar binnen, de steengrijze en de witgekalkte huizen, de glanzende leien daken, de zilverachtig golvende wilgen, de donkerder elzenbosjes, de daarachter oprijzende schapenweiden en de hogere, soms blauwgekleurde bergen en de hemel daarboven met de wolken die altijd van west naar oost trokken. (91-92)

1205
De beelden die Alphonso op papier zette, zei Austerlitz, waren eigenlijk slechts vage aanduidingen, hier een rotshelling, daar een glooiing, een cumuluswolk – meer niet, bijna kleurloze fragmenten, vastgelegd met een lazuur van een vleugje berggroen of asblauw gemengd met een paar druppels water. (102)

1206
’s Middag kwamen er aan de zuidwestelijke horizon vaak stapelwolken op, sneeuwwitte, in elkaar geschoven en boven elkaar uitgroeiende heuvels en steile wanden, die hoger en hoger oprezen, zo hoog, zei Gerald op een keer tegen mij, zei Austerlitz, als de toppen van de Andes of de Karakoram. (110)

1207
In nachten waarin de maan niet opkwam of achter de wolken verborgen bleef, zei Ashman toen we aan het eind van de rondgang die we samen door het huis hadden gemaakt de biljartkamer betraden, had zijn voorvader tot het ochtendgloren in deze door hem ingerichte zaal de ene partij na de andere tegen zichzelf gespeeld.  (121)

1208
Hij vertelde van enorme gebieden van interstellair gas, die zich samenbalden tot onweerswolkachtige formaties welke zich lichtjaren ver in het heelal uitstrekten en waarin, in een verdichtingsproces dat zich onder invloed van de zwaartekracht voortdurend intensiveerde, nieuwe sterren ontstonden. (132)

1209
Soms, als buiten het wolkendek boven de stad openscheurde, vielen er enkele gebundelde stralen in de wachtruimte, maar die doofden meestal reeds halverwege. (154-155)

1210
Ook zag ik vanuit het raampje van een treincoupé donkere sparrenbossen, een diep ingesneden rivierdal, stapelwolken aan de horizon en windmolens die ver boven de daken van de eromheen gedrongen huizen uitstaken en met hun brede wieken slag na slag het ochtendgloren doorkliefden. (159-160)

1211
Ik zag weer de machtige quaderstenen aan mijn voeten, de glimmer in de steen, het grijsbruine water in het havenbassin, de omhooglopende touwen en ankerkettingen, de meer dan huizenhoge boeg van het schip, de meeuwen, die wild krijsend boven onze hoofden rondfladderden, de door de wolken heen brekende zonnestralen en het roodharige meisje met haar Schotse cape en haar fluwelen baret (…). (162-163)

1212
Niet alleen waren de geïmponeerde bioscoopbezoekers er getuige van geweest dat het vliegtuig van de Führer langzaam door de wolkenbergen heen op de aarde neerdaalde (…). (193)

1213
Hij had zijn gepoederde pruik naast zich gelegd en zijn eigen dunne haar zweefde als een klein wit wolkje boven zijn hoofd, in zekere zin als een teken van zijn lichamelijke verval. (229)

1214
(…) ik zie ook andere badgasten, voornamelijk dames, die, bleek en al enigszins vergeeld, diep in zichzelf gekeerd over de kronkelende paden van de ene fonteintempel naar de andere wandelen of vanaf de uitzichtpunten, de Amaliaheuvel of kasteel Miramont, in een elegische stemming het schouwspel volgen van de wolken die wegtrekken over het smalle dal. (238)

1215
Buiten trokken onder de laaghangende hemel akkers en velden voorbij, karpervijvers, bossen, de kromming van een rivier, een elzenbosje, heuvels en dalen, en bij Beroun als ik me goed herinner een kalkbedrijf dat zich over een gebied van ruim een vierkante mijl uitstrekte: schoorstenen en torenhoge silo’s die in het lage wolkendek verdwenen, reusachtige blokken rottend beton, op- en neergaande, met roestige golfplaten overdekte transportbanden, molens voor het vermalen van de kalksteen, kegelvormige grindbergen, barakken en goederenwagons, alles zonder onderscheid bedekt met bleekgrijze kalk en stof. (248-250)

1216
Nevelslierten of laaghangende wolken dreven tussen de druipende sparren, totdat de route na ongeveer een uur weer omlaag liep, het dal gaandeweg breder werd en we in een aangenaam gebied terechtkwamen. (250-251)

1217
Terwijl ik nog in de ban was van dit voor mij, zei Austerlitz, werkelijk mythologische landschap, brak de ondergaande zon door de wolken. (254-255)

1218
(…) hoe de arbeiders, mannen en vrouwen, aan het eind van de dag uit de barakken kwamen en dwars over een kaal veld liepen onder een hemel vol roerloze witte wolken (…). (276)

1219
Op een van deze expedities naar de buitenwijken, op een ongewoon drukkende septemberzondag waarop grauwe onweerswolken vanuit het zuidwesten over de hemel kwamen aanrollen, ontdekte ik buiten in Maisons-Alfort, op het uitgestrekte terrein van de tweehonderd jaar geleden gestichte École Vétérinaire, het diergeneeskundig museum, waarvan ik het bestaan tot dan toe niet kende. (297)

1220
Een inktkleurige muur van wolken daalde neer over de stad die nu in de schaduw verzonk, en weldra was er van haar torens, paleizen en monumenten niets anders meer te onderscheiden dan de witte schim van de koepel van de Sacré-Coeur. (321)