(…) dan kijken we naar de foto van die zatlap, die net zo geniaal was als die andere twee, betuigen we eer aan de restjes van de rode vlier die daar als een wachtpost aan zijn hoofdeinde staat… men zegt dat toen hij als ongelukkig man stierf… dat toen de rode vlier in Moskou bloeide en dat zijn lijkkist bedolven werd onder een dikke laag rode vlierbesbloesem… want voor de Russen is een dichter een profeet, een bard, en daarna gaan we met het laatste bosje bloemen naar een gedenksteen, zwart en van marmer en concaaf als die spiegeloppervlakken met een straal van tien meter… en daar, Dubenka, weet u waar het daar om gaat? Daar een beetje links is de val van Icarus… van goud… en daar aan uw rechterhand is een gouden gelaat, u zult vast zeggen, is dat niet Lenin?
Bohumil Hrabal, Praagse ironie, 206