De witte perebloesem heeft een rozig hart, de witte kersebloesem een izabelschijn, de appelbloesem spant nog rozerood in de knoppen. Hij houdt zich roerloos. De gele treurwilg is uitgelopen, iets eerder dan de schietwilgen aan de slootkant, de witte en zwarte elzen met hun glanzend hartvormig blad.
Paul de Wispelaere, Tussen tuin en wereld, 53